ECLI:NL:CRVB:2010:BN5551

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-3439 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en niet-ontvankelijkheid van bezwaar wegens termijnoverschrijding

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage. De Centrale Raad van Beroep heeft op 27 augustus 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante, die zich niet kon verenigen met de niet-ontvankelijk verklaring van haar bezwaar door het Uwv. Appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv van 14 februari 2007, waarbij haar WAO-uitkering werd herzien van 55-65% naar 80-100%. Het bezwaar werd echter niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend, meer dan zes weken na de bekendmaking van het besluit.

De rechtbank had in haar uitspraak geoordeeld dat appellante niet tijdig bezwaar had gemaakt en dat er geen rechtvaardiging was voor de termijnoverschrijding. Appellante voerde aan dat zij door haar psychische klachten niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De Centrale Raad van Beroep heeft deze stelling verworpen en geconcludeerd dat de brief van appellantes behandelaar geen steun biedt voor de claim dat zij niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De Raad heeft ook opgemerkt dat appellante, ondanks haar klachten, contact heeft opgenomen met het Uwv en dat zij in staat had moeten zijn om iemand te verzoeken om namens haar bezwaar te maken.

De Raad heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd en geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

09/3439 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 6 mei 2009, 07/9056 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 27 augustus 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.J.C. van de Laak, advocaat te Lisse, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 12 juli 2010 is namens appellante ingebracht een verklaring van de heer [naam vader] van 7 juli 2010 en een verklaring van mevrouw [naam zuster] van 2 juli 2010.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2010. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van de Laak. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M. Snijders.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 14 februari 2007 – tevens de datum van bekendmaking – heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%, met ingang van 4 januari 2007 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Tegen voornoemd besluit heeft appellante op 26 juli 2007 bezwaar gemaakt omdat naar haar mening de verhoging van de WAO-uitkering met ingang van een eerdere datum had moeten worden gerealiseerd.
1.3. Het gemaakte bezwaar is bij besluit van 23 oktober 2007 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift na de daarvoor geldende termijn van zes weken door het Uwv is ontvangen.
2.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het besluit van 23 oktober 2007 ongegrond verklaard.
2.2. De rechtbank heeft met verwijzing naar het bepaalde in artikel 6:9, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vastgesteld dat het op 26 juli 2007 gedateerde bezwaarschrift ruim na het einde van de bezwaartermijn, die ingevolge artikel 6:8 van de Awb een aanvang nam op 15 februari 2007, bij het Uwv is binnengekomen.
2.3. De vraag of er sprake is van een rechtvaardiging voor de termijnoverschrijding heeft de rechtbank ontkennend beantwoord. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat, indien appellante in verband met haar psychische klachten niet zelf in staat was haar belangen te behartigen, zij daarvoor een gemachtigde had kunnen inschakelen. Voorts heeft de rechtbank in de in beroep overgelegde brief van PsyQ van 5 februari 2008 geen verklaring gevonden voor het feit dat appellante vanwege de gezondheidsproblematiek gedurende de gehele bezwaartermijn volledig buiten staat is geweest een bezwaarschrift in te dienen dan wel een andere daarvoor te laten zorgen. In dit verband heeft de rechtbank er nog op gewezen dat, nu appellante in ieder geval maatregelen had kunnen treffen maar dit niet gedaan heeft, de daaruit voortvloeiende gevolgen voor haar rekening komen.
3.1. Appellante verwijst in hoger beroep allereerst naar hetgeen in zowel bezwaar als beroep naar voren is gebracht. In het bijzonder voert zij opnieuw aan dat zij om psychische redenen niet in staat was om tijdig een bezwaarschrift in te dienen. Immers, uit de verklaring van PsyQ van 5 februari 2008 valt af te leiden dat appellante ten tijde van de bezwaartermijn leed aan ernstige depressieve klachten, welke zich onder meer uitten in vergeetachtigheid, innerlijke onrust en een negatieve kijk op de zaak. De combinatie van deze depressieve klachten met een P(ost) T(raumatische) S(tress) S(toornis) leiden naar het oordeel van appellante tot een dergelijk complex psychopathologisch ziektebeeld dat zij niet in staat kon worden geacht haar belangen naar behoren te (laten) behartigen. In dit verband stelt appellante verder dat het enkele feit dat niet uitdrukkelijk door de behandelend psycholoog wordt gesteld dat zij buiten staat was om haar belangen te (laten) behartigen, niet zonder meer dient te leiden tot de conclusie dat appellante hiertoe wel in staat was.
3.2. Voorts stelt appellante zich op het standpunt dat haar een nieuwe bezwaartermijn is gegund, die op 29 juni 2007 is gaan lopen, binnen welke zij wél tijdig bezwaar heeft gemaakt. Hieraan is de rechtbank ten onrechte voorbijgegaan.
3.3. Tot slot stelt appellante dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat appellante zelf medische informatie had kunnen overleggen ter ondersteuning van haar standpunt. Het beleid van PsyQ is van dien aard dat medische informatie uitsluitend rechtstreeks aan instanties als het Uwv wordt verschaft. Nu appellantes behandelaar uitsluitend rechtstreeks aan het Uwv wilde rapporteren hetgeen appellant bij brief van 18 oktober 2007 kenbaar heeft gemaakt en het Uwv middels een machtiging de mogelijkheid heeft verschaft om die informatie daadwerkelijk te verkrijgen, kan naar het oordeel van appellante niet zonder meer worden gesteld dat zij zelf had behoren zorg te dragen voor het overleggen van medische informatie.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de brief van appellantes behandelaar van 5 februari 2008 geen steun biedt voor de stelling dat appellante gelet op haar (psychische) gezondheidstoestand buiten staat was om tijdig bezwaar te maken. De Raad onderschrijft derhalve de hierop betrekking hebbende overwegingen van de rechtbank – weergegeven onder 2.2 – en maakt deze tot de zijne.
4.3. De Raad wijst in dit verband voorts naar de brief van het Uwv van 29 juni 2007, waaruit blijkt dat appellante na ontvangst van het besluit van 14 februari 2007 diverse malen telefonisch contact heeft opgenomen met het Uwv. Gelet hierop heeft een bezwaarverzekeringsarts in een nota van 4 maart 2009 geconcludeerd dat appellante (in ieder geval) ook in staat moet zijn geweest om binnen de bezwaartermijn iemand te verzoeken om namens haar bezwaar te maken tegen het besluit van 14 februari 2007. De Raad onderschrijft deze conclusie. In de nagekomen verklaringen van haar vader en zuster ziet de Raad evenmin grond voor het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
4.4. Aan appellante moet overigens worden toegegeven dat de rechtbank de brief van het Uwv van 29 juni 2007 onbesproken heeft gelaten. Naar het oordeel van de Raad is in deze brief – nog los van de vraag of zulks toelaatbaar is – geen nieuwe bezwaartermijn gesteld.
4.5. Aangezien appellante in de beroepsfase alsnog een brief van PsyQ heeft weten te overleggen, waarin door haar behandelaar een beeld is geschetst van haar gezondheidssituatie ten tijde hier van belang, ziet de Raad geen reden nader op de hierop betrekking hebbende beroepsgrond in te gaan dan wel daaraan (enige) consequenties te verbinden.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) M. Mostert.
EV