[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 18 november 2009, 09/1040 (hierna: aangevallen uitspraak),
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep).
Datum uitspraak: 27 augustus 2010
In dit geding is een uitspraak aan de orde over een besluit dat is genomen door de IB-Groep. Op 1 januari 2010 is de Wet van 15 oktober 2009 tot intrekking van de Wet verzelfstandiging informatiseringsbank en wijziging van diverse wetten in verband met de oprichting van de Dienst Uitvoering Onderwijs in werking getreden. Als gevolg hiervan is de IB-Groep opgehouden te bestaan. Ingevolge artikel XXI, eerste lid, van de wet treedt in dit geding de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister) in de plaats van de IB-Groep. In deze uitspraak wordt onder de Minister tevens verstaan de IB-Groep.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2010. Appellant is verschenen in persoon. De Minister was vertegenwoordigd door mr. M. van der Toorn.
1. Bij besluit van 25 juni 2009 heeft de Minister het bezwaar van appellant gericht tegen het besluit van 27 maart 2009 niet-ontvankelijk verklaard vanwege onverschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 25 juni 2009 ongegrond verklaard. Het oordeel van de rechtbank komt er -kort weergegeven- op neer dat het bezwaarschrift van 11 mei 2009 niet binnen de termijn, gesteld in artikel 6:7 jo. artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is ingediend. Van een reden om de termijnoverschrijding ingevolge artikel 6:11 Awb verschoonbaar te achten is de rechtbank, in navolging van de Minister, niet gebleken.
3. Appellant heeft in hoger beroep herhaald hetgeen hij reeds in beroep naar voren heeft gebracht. Appellant wil graag de inhoudelijke kant van de zaak naar voren brengen.
4.1. De Raad ziet geen aanknopingspunten om het oordeel van de rechtbank niet te volgen. Appellant is er ook in hoger beroep niet in geslaagd om voldoende te onderbouwen en daarmee aannemelijk te maken dat hij door een medewerker van de Minister onjuist is voorgelicht omtrent het tijdig indienen van een -voorlopig- bezwaarschrift. Met de rechtbank is de Raad dan ook van oordeel dat hetgeen appellant heeft aangevoerd niet leidt tot het oordeel dat de overschrijding van de termijn voor het indienen van zijn bezwaarschrift verschoonbaar is.
4.2. De Raad voegt hier aan toe dat de beoordeling van de al dan niet verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding voorafgaat aan, en geheel los staat van, de inhoudelijke beoordeling van de zaak. Nadat is vastgesteld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, bestaat er geen ruimte voor een beoordeling van de inhoudelijke kant van de zaak.
4.3. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2010.