[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 9 september 2009, 09/361 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 27 augustus 2010
Namens appellant heeft mr. M.G. Doornbos, advocaat te Assen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2010. Appellant was aanwezig, bijgestaan door zijn vader en mr. Doornbos, voornoemd. Voor het Uwv was aanwezig mr. P. Belopavlovic.
1. Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), zoals die luidden tot 1 januari 2010.
2.1. Bij brief van 12 april 2006 heeft de gemeente Vlagtwedde het Uwv een aanvraag Wajong-uitkering van appellant, geboren [in] 1979, doen toekomen.
2.2. Een arts van het Uwv heeft de psychiater W.H.J. Mutsaers verzocht een expertise te verrichten. Met een rapport van
30 januari 2007 heeft Mutsaers verslag gedaan van zijn bevindingen en de door de arts gestelde vragen beantwoord. Dit rapport is mede gebaseerd op een op verzoek van Mutsaers op 22 november 2006 verricht psychodiagnostisch/psychotechnisch onderzoek door de neuropsycholoog G. Kraaienbrink. Mutsaers heeft in zijn rapport aangegeven dat appellant “wel zou kunnen werken in loondienst, zij het met de nodige c.q. veel beperkingen. Hij moet werk doen waarin hij niet door anderen wordt afgeleid, hij is aangewezen op een heel voorspelbare werksituatie zonder veelvuldige deadlines en zonder verhoogd persoonlijk risico, hij kan problemen van anderen niet hanteren, hij kan eigen gevoelens niet uiten, hij kan helemaal niet omgaan met conflicten, hij kan niet samenwerken, hij gaat contact met mensen uit de weg en hij moet geen contact hebben met cliënten of patiënten.”
2.3. Vervolgens heeft de arts van het Uwv op 11 april 2007 een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld, waarna een arbeidsdeskundige vijf functies heeft geselecteerd die appellant met inachtneming van de in de FML neergelegde beperkingen zou kunnen vervullen.
2.4. Bij besluit van 4 juni 2007 heeft het Uwv geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.
2.5. Bij besluit van 11 maart 2008 heeft het Uwv onder verwijzing naar een rapportage van een bezwaarverzekeringsarts van 18 februari 2008 en onder verwijzing naar een rapportage van een bezwaararbeidsdeskundige van 10 maart 2008 het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 juni 2007 ongegrond verklaard.
2.6. Appellant heeft tegen het besluit van 11 maart 2008 beroep ingesteld. Hangende het beroep heeft het Uwv te kennen gegeven dit besluit niet langer te handhaven, omdat het primaire verzekeringsgeneeskundige onderzoek niet is verricht door een geregistreerde verzekeringsarts. Bij uitspraak van 17 november 2008 heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld in de door appellant gemaakte proceskosten.
2.7. Op 2 december 2008 is appellant onderzocht door een bezwaarverzekeringsarts die zijn bevindingen heeft neergelegd in een rapportage van 3 december 2008. Onder verwijzing naar deze rapportage en onder verwijzing naar een rapportage van een bezwaararbeidsdeskundige van 6 maart 2009 die heeft geconcludeerd dat van de oorspronkelijk geselecteerde functies er drie resteren die voor appellant geschikt zijn, heeft het Uwv bij besluit van 16 maart 2009 het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 juni 2007 wederom ongegrond verklaard.
3.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 16 maart 2009 ongegrond verklaard.
3.2. De rechtbank heeft overwogen dat appellant geen medische informatie heeft overgelegd op grond waarvan getwijfeld zou moeten worden aan de beoordeling door het Uwv van de medische aspecten bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant. De zich bij de stukken bevindende informatie van de jobcoach van appellant vormt geen grond om anders te oordelen. Niet beslissend is de eigen opvatting van appellant omtrent zijn arbeidsmogelijkheden.
3.3. Met betrekking tot de arbeidskundige aspecten heeft de rechtbank overwogen dat in de arbeidskundige rapportages van 10 maart 2008 en 6 maart 2009 voldoende is gemotiveerd op welke gronden appellant in staat moet worden geacht de voor hem geselecteerde functies te kunnen vervullen. Met de door appellant ingebrachte informatie van zijn jobcoach zijn deze rapportages onvoldoende weerlegd.
4.1. Naar aanleiding van hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd overweegt de Raad allereerst dat naar zijn oordeel door appellant niet kan worden staande gehouden dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is geweest. Het Uwv heeft een expertise laten verrichten en naderhand heeft een bezwaarverzekeringsarts appellant ook nog onderzocht. Aldus heeft een voldoende diepgaand en zorgvuldig onderzoek plaatsgevonden.
4.2. Voorts is de Raad van oordeel dat appellant evenmin kan staande houden dat er een discrepantie bestaat tussen de onderzoeksbevindingen van Mutsaers en de ten aanzien van appellant aangenomen arbeidsbeperkingen, zoals neergelegd in de FML van 11 april 2007. Alle door Mutsaers genoemde beperkingen zijn overgenomen in de FML, hetgeen ertoe heeft geleid dat er niet te geringe beperkingen zijn aangenomen. Met de rechtbank constateert de Raad dat appellant geen medische informatie heeft ingebracht die doen twijfelen aan de juistheid van de opgestelde FML. De door appellant ingebrachte informatie van zijn jobcoach, vader en stagebegeleiders ontberen een medische grondslag. Naar stelling van appellant heeft hij in het voorjaar van 2009 een psychiater verzocht zijn mening te geven over de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts, echter een schriftelijk stuk waarin deze psychiater zijn bevindingen heeft neergelegd, ontbreekt. Of en in hoeverre deze psychiater een andere opvatting heeft dan Mutsaers over de gezondheidstoestand van appellant en de daaruit voortvloeiende arbeidsbeperkingen, heeft appellant niet inzichtelijk gemaakt.
4.3. In hetgeen de Raad hiervoor onder 4.1 en 4.2 heeft overwogen, ligt besloten dat hij geen grond aanwezig geacht om een deskundige te benoemen voor het instellen van een onderzoek. Evenmin acht de Raad grond aanwezig om Mutsaers als getuige te horen.
4.4. De Raad kan zich tevens vinden in hetgeen de rechtbank heeft overwogen over de arbeidskundige grondslag van het besluit van 16 maart 2009. De Raad volstaat dan ook met daarnaar te verwijzen.
4.5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2010.