[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 11 november 2009, 09/1880, (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 25 augustus 2010
Namens appellant heeft mr. J.M.M. Brouwer, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juli 2010. Appellant is verschenen bij zijn gemachtigde mr. Brouwer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.M.W. Beers.
1. Voor een uitvoerig overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in de aangevallen uitspraak heeft weergegeven. De Raad vermeldt hier dat het Uwv bij besluit van 28 augustus 2008 heeft vastgesteld dat appellant per die datum geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), op de grond dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt. Het Uwv heeft het tegen dit besluit door appellant gemaakte bezwaar bij besluit van 4 februari 2009 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak met betrekking tot de medische component van de schatting als haar oordeel gegeven geen aanleiding te zien om de conclusies van de betrokken verzekeringsartsen voor onjuist te houden.
2.2. Ten aanzien van de arbeidskundige kant van de schatting heeft de rechtbank geoordeeld dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functie van productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180) niet geschikt is voor appellant vanwege overschrijdingen van de belastbaarheid bij het aspect tillen. Uitgaande van de door de bezwaararbeidsdeskundige vermelde beperkingen van appellant voor tillen, te weten tijdens een werkdag 600 keer 1 tot 5 kg tillen alsmede 10 keer 5 kg per uur heeft de rechtbank het onvoldoende aannemelijk geacht dat deze functie waarin 60 keer 5 kg per uur moet worden getild, voor hem geschikt is. De overige drie aan de schatting ten grondslag liggende functies van magazijnmedewerker (Sbc-code 111220), medewerker tuinbouw (Sbc-code 111010) en inpakker (handmatig) (Sbc-code 111190) heeft de rechtbank als geschikt beoordeeld.
2.3. Naar het oordeel van de rechtbank leidt het vervallen van de functie productiemedewerker industrie niet tot een zodanig verlies aan verdiencapaciteit dat appellant ten tijde in geding 35% of meer arbeidsongeschikt was. Om die reden heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen ervan in stand gelaten.
3.1. In hoger beroep heeft appellant zich in de eerste plaats gekeerd tegen het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit. Daartoe is aangevoerd dat bij de medische beoordeling onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten en beperkingen, dat appellant door zijn aangepast werk gedurende drie uur per dag, 15 uur per week bij zijn werkgever [naam werkgever] heeft gewerkt dat dit het maximaal haalbare is en dat hij een WSW-indicatie heeft gekregen waarbij meer beperkingen zijn aangenomen dan zijn opgenomen in de door de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Voor zover de rechtbank niet aanstonds al op grond van deze indicatie tot het oordeel was gekomen dat werkzaamheden binnen de reguliere arbeidsmarkt niet geschikt zijn voor appellant, had bij haar zodanige twijfel behoren te rijzen omtrent het oordeel van de (bezwaar)verzekeringsartsen dat zij een medisch deskundige had moeten benoemen om de arbeidsongeschiktheid van appellant te onderzoeken.
3.2. Appellant heeft voorts het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de arbeidskundige grondslag bestreden. Dienaangaande heeft appellant erop gewezen dat in de door de rechtbank geschikt bevonden functie van magazijnmedewerker ook sprake is van een overschrijding op het punt tillen. Dit komt in de functie voor tot 30 keer per uur 5 kg, gedurende 8 uur per dag. Gelet op de motivering van de rechtbank met betrekking tot de ongeschiktheid van de productiemedewerker industrie had de rechtbank ook wat betreft deze functie moeten oordelen dat deze gelet op de beperkingen van appellant niet geschikt was. Voorts heeft appellant nog aangevoerd dat als wordt uitgegaan van de in de WSW-indicatie opgenomen beperkingen bij de geselecteerde functies ook overschrijdingen van zijn belastbaarheid plaatsvinden.
3.3. Ten slotte heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit reeds hierom niet in stand had mogen laten, omdat daarbij ten onrechte geen vergoeding is gegeven voor de kosten van rechtsbijstand in bezwaar. Doordat in bezwaar de geschiktheid voor het eigen werk niet langer aan de arbeidsongeschiktheidsschatting ten grondslag is gelegd, is in die zin het primaire besluit herroepen en hadden de kosten van bezwaar bij het bestreden besluit moeten worden vergoed.
3.4. Het Uwv heeft in het gestelde in hoger beroep geen aanleiding gezien zijn standpunt te wijzigen en heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2.1. Het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit wordt door de Raad onderschreven.
4.2.2. Appellant heeft in hoger beroep geen (nieuwe) gegevens van medische aard ingezonden die twijfel doen rijzen aan de bevindingen van de betrokken verzekeringsartsen.
4.2.3. De omstandigheid dat bij de indicatie voor de WSW van verdergaande beperkingen is uitgegaan behoeft op zichzelf nog geen aanleiding te zijn voor twijfel aan de bevindingen van de verzekeringsartsen. Wel is sprake van een verschillende inschatting van de arbeidsmogelijkheden van appellant, maar daarbij dient niet uit het oog te worden verloren dat sprake is van een ander toetsingskader. Niet gebleken is dat de verzekeringsartsen niet op de hoogte waren van alle relevante medische gegevens. Zij hebben ook zelf uitgebreid onderzoek bij appellant gedaan. De Raad acht om die reden de WSW-indicatie niet van doorslaggevende betekenis. Deze werpt ook niet zo veel twijfel op dat de rechtbank een deskundige had moeten raadplegen. Te minder, omdat de daaraan ten grondslag liggende medische rapportage ontbreekt.
4.2.4. In de omstandigheid dat appellant zijn aangepast werk bij zijn werkgever voor maximaal drie uur per dag, 15 uur per week volhoudt, ziet de Raad geen aanwijzing dat hij in voor hem overigens geschikt te achten werk niet voltijds werkzaam kan zijn. Daarbij wijst de Raad erop dat appellant voor zijn werk bij [naam werkgever] door de bezwaararbeidsdeskundige ongeschikt is geacht, zodat de omstandigheid dat hij dit werk naar zijn mening maximaal 15 uur kan verrichten niet doorslaggevend is voor de vraag of hij voltijds een voor hem geschikt geachte functie kan vervullen. Werk dat in overeenstemming is met zijn arbeidsmogelijkheden is overigens, naar uit de gedingstukken valt af te leiden, bij deze werkgever niet aanwezig.
4.3.1. Naar het oordeel van de Raad berust het bestreden besluit op een ondeugdelijke arbeidskundige grondslag.
4.3.2. De Raad stelt in de eerste plaats vast dat het oordeel van de rechtbank dat de functie productiemedewerker industrie ongeschikt is, door het Uwv in hoger beroep niet is bestreden. In die functie moest tot 60 keer per uur 5 kg worden getild, terwijl volgens de bezwaararbeidsdeskundige appellant gedurende een werkdag van acht uur tot tien keer per uur 5 kg mag tillen. In de functie van magazijnmedewerker moet tot 30 keer per uur 5 kg worden getild. Dat betekent dat appellant in die functie 20 keer per uur méér gewichten van 5 kg moet tillen dan is toegestaan. Het is de Raad niet ontgaan dat appellant volgens de FML incidenteel tot 10 kg mag tillen. Het gaat dan om een aantal keren per dag. De Raad vermag niet in te zien dat dit een voldoende compensatiemogelijkheid geeft voor de elk uur terugkerende overschrijding in frequentie van de tilbelasting in de functie van magazijnmedewerker. Deze functie is derhalve niet geschikt.
4.3.3. Na het vervallen van de functies van productiemedewerker en magazijnmedewerker resteren nog twee functies, hetgeen krachtens het van toepassing zijnde Schattingsbesluit te weinig is om de schatting te dragen. De Raad laat daar of deze functies wel voor appellant geschikt zijn.
4.4. De Raad volgt appellant niet dat bij het bestreden besluit de kosten van bezwaar hadden moeten worden vergoed. Het primaire besluit van 28 augustus 2008 is immers niet herroepen. Daaraan doet niet af dat niet alle gronden om de aanvraag tot een Wet WIA-uitkering af te wijzen door het Uwv bij het bestreden besluit zijn gehandhaafd.
5. Uit het hiervoor overwogene vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zijn gelaten, voor vernietiging in aanmerking komt. Het Uwv zal een nieuw besluit op het bezwaar van appellant dienen te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zijn gelaten;
Verstaat dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,-, te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht van € 110,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2010.