[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 24 juni 2009, 08/4649 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 25 augustus 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft J.A.M. Bakx, wonende te Wemeldinge, hoger beroep ingesteld en nadere stukken in het geding gebracht.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2010, waar appellant - met bericht - niet is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Ooms.
1. Bij besluit van 5 maart 2008, gehandhaafd bij besluit van 19 augustus 2008, is aan appellant meegedeeld dat aan hem, op zijn verzoeken van 12 februari 2007 en 30 augustus 2007, geen uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) wordt toegekend, omdat hij onverminderd minder dan 15% arbeidsongeschikt is.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 19 augustus 2008 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep is namens appellant naar voren gebracht dat het onderzoek door de artsen van het Uwv, verricht naar aanleiding van zijn melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid, onzorgvuldig is geweest. Appellant stelt zich op het standpunt dat uit de overgelegde medische informatie, waaronder die van de huisarts, blijkt dat zijn klachten, waarvoor hij in het verleden een uitkering heeft gekregen, zijn toegenomen en dat hij vanwege deze toename in aanmerking komt voor een WAO-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Ingevolge artikel 43a, eerste lid, onderdeel a van de WAO, voorzover hier van belang, kan toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge die wet plaatsvinden, indien degene wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens afneming van arbeidsongeschiktheid op grond van artikel 43, eerste lid, is ingetrokken binnen vijf jaar na de datum van die intrekking arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die waaruit de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten, vindt toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaats, zodra die arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd.
4.3. Bij besluit van 27 december 2006 heeft het Uwv de eerder aan appellant toegekende WAO-uitkering, welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 28 februari 2007 ingetrokken, omdat hij gelet op zijn medische beperkingen als gevolg van fibromyalgie en psychische klachten weliswaar niet meer geschikt was voor zijn oude beroep van auto-poetser, maar wel in staat was de hem alstoen door de arbeidsdeskundige voorgehouden functies te vervullen, zodat hij per eerder genoemde datum minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Het tegen dit besluit ingestelde bezwaar is bij besluit op bezwaar van 13 augustus 2007 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van heden heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank van 17 december 2008 bevestigd, waarbij het beroep van appellant tegen het besluit van 13 augustus 2007 gegrond is verklaard, maar is bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven.
4.4. Hangende de procedure in beroep tegen het besluit van 13 augustus 2007 heeft appellant zich in de periode 28 februari 2007 tot 17 september 2007 meerdere malen tot het Uwv gewend met meldingen van toegenomen arbeidsongeschiktheid. In het kader van deze meldingen heeft verzekeringsarts J.R. Kim appellant op 1 februari 2008 onderzocht. In zijn rapportages van 4 februari 2008 en 29 februari 2008 heeft de verzekeringsarts, mede op basis van zijn bevindingen uit eigen psychisch en lichamelijk onderzoek van appellant en verkregen informatie van appellants huisarts P.C.J.A. Goderie, vastgesteld dat de door appellant ervaren toegenomen arbeidsongeschiktheid niet medisch te objectiveren is en dat er geen nieuwe medische feiten aan de orde zijn. Dit oordeel is bevestigd door de bezwaarverzekeringsarts S.N. van Erk-Raes in haar rapport van
14 augustus 2008. De verzekeringsartsen hebben geconcludeerd dat er geen sprake is van toename van beperkingen ten opzichte van de situatie in 2006 die leidde tot intrekking van de uitkering per 28 februari 2007.
4.5. Nu in hoger beroep geen nadere medische gegevens afkomstig van (behandelend) artsen zijn overgelegd, waaruit blijkt dat appellant in de beoordeelde periode van 29 februari 2007 tot 4 februari 2008 een periode van vier weken aaneengesloten toegenomen beperkingen ondervond, welke voortkwamen uit dezelfde ziekteoorzaak als die waaruit de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten en de Raad ook overigens geen aanknopingspunten heeft om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten dan wel om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten dan wel om de conclusies van de verzekeringsartsen voor onjuist te houden, onderschrijft de Raad het oordeel van de rechtbank volledig.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J. Riphagen en C.P.M. van de Kerkhof als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2010.
(get.) T.J. van der Torn.