[appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 8 januari 2009, 08/823 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Korpsbeheerder van de politieregio [regio] (hierna: korpsbeheerder)
Datum uitspraak: 5 augustus 2010
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De korpsbeheerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2010. Appellant is niet verschenen. De korpsbeheerder heeft zich laten vertegenwoordigen door F.J.H. Gunther, werkzaam bij de politieregio [regio].
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is met ingang van 29 januari 2005 benoemd in de functie van bureauchef Call Center bij de politieregio [regio], met als referentiefunctie teamchef A (bijzondere taken). Als gevolg van een reorganisatie is met ingang van 1 januari 2005 een nieuwe formatie vastgesteld. In het kader hiervan zijn ongeveer 125 nieuwe referentie-functiebeschrijvingen opgesteld waaronder die van teamchef A. Appellant is hiervan in kennis gesteld bij besluit van 1 juni 2007. Ten aanzien van het bijdragegebied ‘leiding’ is de referentiefunctiebeschrijving in die zin aangepast dat leiding wordt gegeven aan ‘minder dan 20’ medewerkers. In de aan appellant bij zijn benoeming in de functie van bureauchef uitgereikte referentiefunctiebeschrijving was er nog sprake van leiding geven aan ‘circa 20’ medewerkers.
1.2. Bij beslissing op bezwaar van 28 april 2008 (hierna: bestreden besluit) heeft de korpsbeheerder de passage ‘minder dan 20’ in de referentiefunctiebeschrijving gewijzigd in ‘circa 20’. Het bezwaar van appellant is gegrond verklaard en het besluit van 1 juni 2007 is herroepen.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep in hoofdzaak aangevoerd dat voor zijn functie van bureauchef Call Center is uitgegaan van een onjuiste referentiefunctiebeschrijving. Dit is het geval omdat hij aan beduidend meer medewerkers leiding geeft dan het in de referentie-functiebeschrijving van teamchef A genoemde aantal van ‘circa 20’.
De korpsbeheerder heeft de beroepsgronden gemotiveerd bestreden.
4. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
4.1. De Raad stelt voorop dat het hier gaat om een organiek systeem van functiewaar-dering, waarin de zwaarte van organieke functies wordt gewogen in samenhang met de totale organisatieopbouw. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 30 juni 2005, LJN AT9173 en TAR 2006, 8, en CRvB 3 januari 2008, LJN BC1682) komt daarom bij het vaststellen van organieke functiebeschrijvingen beleidsvrijheid toe aan het bestuurs-orgaan. Anders dan bij een zogenoemde mens-functiebeschrijving, gaat het hier niet om de beschrijving van de feitelijk uitgevoerde werkzaamheden, maar om de door het bestuursorgaan aan de betrokken functionaris opgedragen werkzaamheden, gegeven de inrichting van de organisatie zoals die het bestuurorgaan voor ogen staat. Dit brengt mee dat de rechterlijke toetsing van organieke functiebeschrijvingen met terughoudendheid moet plaatsvinden.
4.2. De korpsbeheerder heeft aangevoerd dat het bij de inrichting van het bureau Call Center steeds de intentie is geweest dat er twee operationeel leidinggevenden werkzaam zijn. Ondanks het feit dat - in tegenstelling overigens tot hetgeen de rechtbank aanneemt - het formatieoverzicht 2006 hierin niet voorzag, is met ingang van 28 januari 2006 een tweede bureauchef Call Center benoemd. In het formatieoverzicht 2008, dat na vast-stelling op 5 maart 2008 terugwerkte tot en met 2007, is er sprake van twee bureauchefs Servicecenter (de huidige benaming van de functie van appellant). Dit is eveneens het geval in het formatieoverzicht 2010, waarvan de definitieve versie is gedateerd 29 mei 2007. Toen de per 28 januari 2006 benoemde tweede bureauchef vanaf 10 december 2007 feitelijk niet meer werkzaam was in deze functie, is als tijdelijke oplossing een trainee aangesteld. Per 1 april 2009 is een nieuwe bureauchef Servicecenter benoemd naast appellant. In de periodes dat appellant er feitelijk alleen voor stond, zijn door de organisatie aanvullende maatregelen getroffen. Zo is het voeren van start-, ontwikkelings- en beoordelingsgesprekken met de medewerkers van het bureau Call Center tijdelijk neergelegd bij de zes aanspreekpunten werkzaam bij het bureau Call Center. Daarnaast heeft de afdelingsleiding zelf een aantal zaken opgepakt, waaronder het feitelijk leiding- geven aan het bureau Call Center.
Appellant had dus ook toen niet de algehele supervisie over alle medewerkers.
4.3. De Raad stelt vast dat de intentie van de korpsbeheerder om naast appellant een tweede bureauchef te benoemen bij het bureau Call Center aansluit op de beschrijving van de referentiefunctie. De maatregelen die de korpsbeheerder heeft getroffen om in de periodes waarin geen tweede bureauchef was aangesteld dan wel feitelijk werkzaam was passen ook bij deze intentie. In het licht van het in rechtsoverweging 4.1 uiteengezette toetsingskader, acht de Raad voldoende aannemelijk dat bij de korpsbeheerder van meet af aan de intentie bestond om naast appellant een tweede bureauchef te benoemen. De stelling van appellant over het feitelijk grotere aantal medewerkers waaraan hij in bepaalde periodes leiding gaf, treft dan ook geen doel.
5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en W.H. Bel als leden, in tegenwoordigheid van M. Lammerse als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2010.