ECLI:NL:CRVB:2010:BN3296

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-3418 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.M.T. Berkel-Kikkert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de vaststelling van de eigen bijdrage zorg op basis van het Bijdragebesluit zorg

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juli 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de appellant, die optreedt als erfgenaam van de overleden betrokkene. De zaak betreft de vaststelling van de eigen bijdrage voor zorg op basis van het Bijdragebesluit zorg. De appellant betwist de hoogte van de eigen bijdrage die door IZA Zorgverzekeraar N.V. is vastgesteld. De Raad oordeelt dat de appellant, als bewindvoerder van de betrokkene, op de hoogte was van het voorlopige karakter van de eigen bijdrage die bij besluit van 13 december 2006 was vastgesteld. De Raad stelt vast dat er een relevante wijziging in het inkomen van de betrokkene heeft plaatsgevonden in het peiljaar 2005, wat betekent dat de appellant rekening had moeten houden met een mogelijke herziening van de eigen bijdrage.

De Raad overweegt dat de eigen bijdrage is vastgesteld op basis van de fiscale situatie van de betrokkene, waarbij de post buitengewone uitgaven is meegenomen in de berekening van het bijdrageplichtig inkomen. De Raad concludeert dat de door IZA toegepaste bijtelling van de buitengewone uitgaven in overeenstemming is met de bepalingen van het Bijdragebesluit zorg. De Raad wijst erop dat het doel van deze bijtelling is om te voorkomen dat er sprake is van een dubbel voordeel voor de betrokkene.

De Raad komt tot de conclusie dat de vaststelling van de eigen bijdrage rechtmatig is en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank Breda, die het beroep van de appellant ongegrond verklaarde, moet worden bevestigd. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in het openbaar en bevestigd de eerdere beslissing van de rechtbank.

Uitspraak

09/3418 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
op het hoger beroep van:
[appellant], in zijn hoedanigheid van erfgenaam van wijlen [betrokkene],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 14 mei 2009, 08/2464 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
appellant
en
IZA Zorgverzekeraar N.V., gevestigd te Nieuwegein (hierna: IZA)
Datum uitspraak: 28 juli 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
IZA heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2010. Appellant is verschenen, terwijl IZA zich - met bericht van verhindering - niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. [Betrokkene] heeft sinds 11 december 2004 verbleven in een instelling als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Zij is op 21 maart 2008 overleden.
1.2. Bij besluit van 13 december 2006 heeft IZA de daarmee verband houdende eigen bijdrage van betrokkene ingevolge het Bijdragebesluit zorg met ingang van 1 januari 2007 voorlopig vastgesteld op € 150,02 per maand. Deze vaststelling is gebaseerd op een voor het jaar 2005 voorlopig vastgesteld inkomen van € 8.003,--.
1.3. Bij besluit van 7 november 2007 heeft IZA deze eigen bijdrage met ingang van 1 januari 2007 herzien en definitief vastgesteld op € 714,12 per maand.
1.4. Bij besluit van 6 maart 2008 heeft IZA het door appellant namens betrokkene ingediende bezwaar tegen het besluit van 7 november 2007 ongegrond verklaard. IZA heeft zich op het standpunt gesteld dat de verhoging van de eigen bijdrage is veroorzaakt door de post buitengewone uitgaven, die in de voorlopige opgave van het inkomen over 2005 nihil was, en in de definitieve belastingaanslag is vastgesteld op € 7.670,--. De eigen bijdrage is berekend conform artikel 1, eerste lid, aanhef en onder f, van het Bijdragebesluit Zorg, hetgeen meebrengt dat de post buitengewone uitgaven voor 83,50% is opgeteld bij het verzamelinkomen van betrokkene.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 6 maart 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en IZA heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op de standpunten van partijen zal, voor zover van belang, hierna bij de beoordeling worden ingegaan.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Tussen partijen is niet in geschil, en ook de Raad gaat ervan uit, dat appellant op grond van het bepaalde bij en krachtens de AWBZ een eigen bijdrage is verschuldigd voor het verblijf van betrokkene in een instelling als bedoeld in de AWBZ.
4.2. In geschil is wel de hoogte van de vastgestelde eigen bijdrage en de terugwerkende kracht tot 1 januari 2007 die aan die vaststelling is gegeven.
Hoogte eigen bijdrage
4.3. Het geschil over de hoogte van de eigen bijdrage spitst zich toe op de rechtmatigheid van de bijtelling van een aanzienlijk deel van de post buitengewone uitgaven uit de belastingaanslag 2005 van betrokkene bij haar verzamelinkomen om te komen tot het bijdrageplichtig inkomen over dat jaar. Appellant betoogt dat IZA dit ten onrechte heeft gedaan. Deze bijtelling heeft volgens appellant de onredelijke uitwerking dat het fiscale voordeel van de aftrekpost buitengewone uitgaven geheel teniet wordt gedaan. De toename van het inkomen van betrokkene met € 529,96 per maand staat in geen verhouding met de stijging van de haar berekende eigen bijdrage met € 564,10 per maand.
4.4.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder f, subonderdeel 1°, van het Bijdragebesluit zorg wordt - voor zover hier van belang - in dit besluit en de daarop berustende bepalingen, indien met betrekking tot het peiljaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld, verstaan onder inkomen: het verzamelinkomen, bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001, vermeerderd met de correctie voor buitengewone uitgaven als bedoeld in het tweede lid.
4.4.2. In artikel 1, tweede lid, van het Bijdragebesluit zorg is bepaald dat voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel f, subonderdeel 1°, de correctie voor buitengewone uitgaven wordt gesteld op de buitengewone uitgaven, bedoeld in afdeling 6.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001, vermenigvuldigd met (1 minus het voor het peiljaar geldende gecombineerde heffingspercentage, bedoeld in artikel 8.1, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001).
4.4.3. Naar het oordeel van de Raad heeft IZA het bijdrageplichtig inkomen, wat betreft de bijtelling van buitengewone uitgaven, in overeenstemming met de onder 4.4.1 en 4.4.2 genoemde bepalingen berekend.
4.5.1. In feite stelt appellant met de onder 4.3 kort weergegeven beroepsgrond de rechtmatigheid en daarmee de verbindendheid van genoemde bepalingen aan de orde.
4.5.2. IZA heeft erop gewezen dat de achtergrond van de bijtelling van de buitengewone uitgaven gelegen is in het voorkomen van een dubbel voordeel. Er zou anders sprake zijn van een belastingvoordeel én een voordeel omdat de eigen bijdrage zou worden gebaseerd op een lager inkomen. IZA heeft in dit verband verwezen naar de beantwoording van Kamervragen door de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport mede namens de Minister van Financiën op 26 oktober 2006 (Kamerstukken II 2006-2007, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 261).
4.5.3. De Raad leidt uit de toelichting op het Besluit van 17 juni 2002 tot wijziging van het Bijdragebesluit zorg (Stbl. 2002, nr. 327) af dat beoogd is het voordeel van de fiscale aftrekpost voor buitengewone uitgaven niet (ook) te laten doorwerken in het bijdrageplichtig inkomen. In de onder 4.5.2 genoemde beantwoording van Kamervragen wordt dit nog eens bevestigd.
4.5.4. De onder 4.4 genoemde bepalingen van het Bijdragebesluit zorg zijn niet in strijd met enige hogere regeling. Voor zover appellant bedoeld heeft te stellen dat er sprake is van een doorkruising van de Wet inkomstenbelasting 2001, is de Raad van oordeel dat een persoon als betrokkene in de fiscale sfeer door de aftrekpost voor buitengewone uitgaven voordeel heeft genoten doordat dit heeft geleid tot een lager bedrag aan loon- of inkomstenbelasting. Dit staat echter geheel los van de verschuldigdheid van de eigen bijdrage voor genoten zorg en het voor de berekening daarvan in aanmerking te nemen inkomen. Door voor de berekening van het bijdrageplichtig inkomen in het kader van de AWBZ aan te sluiten bij fiscale begrippen, wordt de fiscale situatie niet gewijzigd.
4.5.5. Mede in aanmerking genomen de terughoudendheid die de rechter in verband met de beleidsvrijheid van de regelgever in acht dient te nemen bij de toetsing van algemeen verbindende voorschriften als hier aan de orde, kan evenmin worden geoordeeld dat de door de regelgever gemaakte keuze, uitgewerkt in de onder 4.4 genoemde bepalingen, om ter voorkoming van dubbel voordeel bij het bijdrageplichtig inkomen de inkomsten die zijn aangewend voor buitengewone uitgaven niet buiten beschouwing te laten, als zodanig strijdig moet worden gevonden met enige regel van ongeschreven recht. Van de door appellant gestelde strijd met het una via-beginsel is geen sprake, reeds omdat het hier niet gaat om het toepassen van sancties.
4.6.1. Appellant maakt voorts bezwaar tegen het ongebruikt laten van een coulanceregeling. Betrokkene heeft zich in 2005 voor veel extra kosten gesteld gezien die fiscaal niet aftrekbaar waren, zoals de huur van haar woning totdat besloten was dat de opname van betrokkene in de instelling definitief was, het beëindigen van de huursubsidie met ingang van de datum van opname, begrafeniskosten en de kosten van inrichting van een kamer in het verpleeghuis.
4.6.2. Artikel 6 van het Bijdragebesluit zorg luidde ten tijde in geding - en voor zover van belang - als volgt:
1. Het bijdrageplichtig inkomen wordt als volgt berekend:
a. het inkomen over het peiljaar van de ongehuwde verzekerde onderscheidenlijk de gehuwde verzekerden tezamen wordt verminderd met de door die verzekerde onderscheidenlijk die verzekerden verschuldigde of ingehouden belasting;
b. op het met toepassing van onderdeel a berekende bedrag worden in mindering gebracht:
1°. 15% van de redelijkerwijs te verwachten netto-opbrengst van in het lopende kalenderjaar verrichte arbeid, van een loon- of salarisdoorbetaling wegens ziekte of van een uitkering ingevolge de Ziektewet;
2°. zak- en kleedgeld, premies voor een ziektekostenverzekering, een jonggehandicaptenkorting, een ouderenkorting of extra vrijlatingen, een en ander volgens bij ministeriële regeling te bepalen regels (…).
4.6.3. De bepalingen van het Bijdragebesluit zorg en de daarop gebaseerde Bijdrageregeling zorg AWBZ zijn imperatief en limitatief gesteld. Zij bevatten geen hardheidsclausule of een coulanceregeling en bieden geen ruimte om de door appellant genoemde kosten in mindering te brengen op het bijdrageplichtig inkomen.
Terugwerkende kracht
4.7. Dat de door appellant verschuldigde eigen bijdrage eerst na verloop van tien maanden in het desbetreffende zorgjaar definitief is vastgesteld, kan de rechtmatigheid van die vaststelling, gezien het imperatieve karakter van de toepasselijke voorschriften, niet aantasten. Enkel dit - ruime - tijdsverloop leidt niet tot de conclusie dat die vaststelling in strijd komt met enige regel van geschreven of ongeschreven recht.
4.8.1. Niettemin vloeit uit het ongeschreven recht, in het bijzonder uit het rechtszekerheidsbeginsel, voort dat een eigen bijdrage niet met terugwerkende kracht kan worden opgelegd of herzien, indien daardoor de rechtszekerheid van de betrokkene wordt geschonden.
4.8.2. Bij besluit van 7 november 2007, gehandhaafd bij besluit van 6 maart 2008, is met terugwerkende kracht tot 1 januari 2007, de eerder vastgestelde eigen bijdrage voor het verblijf van betrokkene in een AWBZ-instelling herzien.
4.8.3. Voor de vraag of daardoor de rechtszekerheid is geschonden is van belang of betrokkene respectievelijk appellant wist, of er rekening mee had moeten houden, dat de bij besluit van 13 december 2006 vastgestelde eigen bijdrage met ingang van 1 januari 2007 nog zou kunnen worden herzien.
4.8.4. Die vraag beantwoordt de Raad bevestigend. De vaststelling van de eigen bijdrage bij besluit van 13 december 2006 betrof een voorlopige vaststelling. Het voorlopige karakter daarvan was appellant als bewindvoerder van betrokkene bekend. Bovendien was er een relevante wijziging gekomen in het inkomen van betrokkene in het peiljaar 2005. Op grond hiervan had hij er rekening mee moeten houden dat de voorlopig vastgestelde eigen bijdrage nog zou kunnen worden herzien.
4.9. Het feit dat de verschuldigde eigen bijdrage met terugwerkende kracht definitief is vastgesteld, kan wel van betekenis zijn voor een besluit over de invordering van een rechtmatig vastgestelde eigen bijdrage. Een besluit tot invordering van de reeds voor november 2007 verstreken termijnen aan verschuldigde eigen bijdrage is in dit geding echter niet aan de orde, zodat de Raad zich hierover niet kan en zal uitlaten.
Conclusie en slotbepaling
4.10. Op grond van het voorgaande concludeert de Raad dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4.11. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLSSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.T. Berkel-Kikkert, in tegenwoordigheid van J. Waasdorp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2010.
(get.) G.M.T. Berkel-Kikkert.
(get.) J. Waasdorp.
AV