ECLI:NL:CRVB:2010:BN1691

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-894 WUBO-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 juli 2010 uitspraak gedaan in het beroep van een appellant tegen een besluit van de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Het beroep was niet-ontvankelijk verklaard omdat het beroepschrift niet tijdig was ingediend. De appellant had zijn beroepschrift gedateerd op 5 februari 2010, maar dit was pas op 9 februari 2010 bij de Raad ontvangen, terwijl de termijn voor het indienen van beroep op 4 februari 2010 afliep. De appellant voerde aan dat hij door een medewerker van de verweerster op het verkeerde been was gezet, waardoor hij niet in staat was om tijdig deskundige hulp in te schakelen voor het indienen van zijn beroepschrift. De Raad oordeelde echter dat de appellant op het moment dat hij de mededeling ontving dat het besluit niet zou worden gewijzigd, had moeten begrijpen dat hij beroep moest instellen. De Raad concludeerde dat er geen objectieve gronden waren om aan te nemen dat de appellant niet in staat was om tijdig beroep in te stellen. Daarom werd het verzet van de appellant ongegrond verklaard en werd de eerdere uitspraak bevestigd. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten van het verzet.

Uitspraak

10/894 WUBO-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 17 van de Beroepswet in verband met het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 7 juli 2010
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 17 van de Beroepswet van 15 april 2010 heeft de Raad het beroep van appellant tegen het besluit van verweerster van 24 december 2009 niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 15 april 2010 heeft appellant verzet gedaan.
Bij brief van 9 juni 2010 heeft appellant een nadere verklaring ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2010, waar appellant aanwezig was en verweerster - met voorafgaand bericht - niet is verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 15 april 2010 berust op de overwegingen dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
Vaststaat dat 4 februari 2010 de laatste dag is waarop tijdig beroep tegen het besluit van 24 december 2009 kon worden ingesteld.
Het beroepschrift van appellant, gedateerd 5 februari 2010, is op 9 februari 2010 bij de Raad ontvangen en is dus niet tijdig.
Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring desondanks achterwege, indien de indiener van het beroepschrift niet kan worden verweten dat de termijn is overschreden.
Appellant heeft in verzet - kort gezegd, en voor zover van belang - aangevoerd dat hij tijdens de beroepstermijn door een van de medewerkers van verweerster op het verkeerde been is gezet en zolang aan het lijntje is gehouden dat er geen tijd meer was om tijdig deskundige hulp in te schakelen voor het indienen van een beroepschrift.
De Raad volgt appellant niet in dit betoog. In de brief van 9 juni 2010 verklaart appellant dat de betrokken medewerker van verweerster hem in de derde week van januari 2010 heeft medegedeeld dat het besluit van 24 december 2009 niet zou worden gewijzigd en dat hij niets meer voor hem (appellant) kon betekenen. Op dat moment moet voor appellant duidelijk zijn geweest dat hem niets anders restte dan beroep in te stellen. Niet is gebleken van objectieve gronden om aan te nemen dat in de overblijvende tijd tot 4 februari 2010 niet een beroepschrift had kunnen worden ingediend.
Dit betekent dat het beroep bij de uitspraak van 15 april 2010 terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
Het verzet is daarom ongegrond.
Voor een veroordeling in de kosten van het verzet ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R. Groothuis als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2010.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) R. Groothuis.
IJ