ECLI:NL:CRVB:2010:BN1249

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-871 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T. Hoogenboom
  • R.L. Venneman
  • C.P.M. van de Kerkhof
  • M.C.M. van Laar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en de rol van medische onderzoeken in het buitenland

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die in Duitsland woont. Appellant heeft vanaf 9 november 1998 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, die laatstelijk was vastgesteld op een arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had op basis van rapporten van een bezwaarverzekeringsarts en een bezwaararbeidsdeskundige besloten om de uitkering van appellant te herzien naar een lagere mate van arbeidsongeschiktheid.

De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek dat is uitgevoerd door de Duitse arts dr. Z. Milly, in combinatie met de beoordeling door de Nederlandse verzekeringsarts P.P.G. Meels, voldoende is om de belastbaarheid van appellant vast te stellen. Appellant had aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, omdat hij niet door een Nederlandse verzekeringsarts was onderzocht. De Raad wijst erop dat volgens Europees recht een arts in het woonland van appellant de medische toestand kan vaststellen. De Raad concludeert dat de verzekeringsarts de medische gegevens van de Duitse arts correct heeft geïnterpreteerd en dat er geen reden is om aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen te twijfelen.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, medisch geschikt zijn voor appellant. De Raad ziet geen aanleiding om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden, aangezien er geen termen aanwezig zijn om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak wordt gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de beslissing openbaar wordt uitgesproken op 14 juli 2010.

Uitspraak

09/871 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats], Duitsland (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 januari 2009, 08/1505 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 14 juli 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, met daarbij gevoegd rapporten van een bezwaarverzekeringsarts en van een bezwaararbeidsdeskundige.
Appellant heeft een nader stuk ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2010, waar appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.C. Crombach.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Aan appellant is vanaf 9 november 1998 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend die laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.2. In het kader van een herbeoordeling in verband met het per 1 oktober 2004 aangepaste Schattingsbesluit is appellant, die in Duitsland woont, op verzoek van de verzekeringsarts P.P.G. Meels onderzocht door de Duitse orthopeed/reumatoloog
dr. Z. Milly. Het in het kader van dat onderzoek opgestelde formulier E-213 is gedateerd 17 januari 2007. In zijn rapport van 20 maart 2007 heeft Meels, mede op basis van de bevindingen van Milly, en zonder appellant zelf te hebben onderzocht, geconcludeerd dat er bij appellant onveranderd sprake is van degeneratieve afwijkingen van zowel de heup- als kniegewrichten beiderzijds. Door Meels is vervolgens een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. Na onderzoek door de arbeidsdeskundige M. Canisius heeft het Uwv bij besluit van 18 april 2007 de WAO-uitkering van appellant met ingang van 29 mei 2007 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt.
2. De bezwaarverzekeringsarts J.W. Heijltjes heeft na dossieronderzoek geconcludeerd dat hij kan instemmen met de door Meels gestelde beperkingen aan de heupen en knieën. Wel is hij van mening dat de aangegeven belastbaarheid de norm bij dragen en tillen overschrijdt en dat het frequent tillen van 25 kg uit preventief oogpunt te veel lijkt. De FML is vervolgens op deze aspecten aangepast. Na onderzoek door de bezwaararbeidsdeskundige H.J.M. Saris heeft het Uwv bij besluit van 17 maart 2008 (hierna: het bestreden besluit) het bezwaar tegen het besluit van 18 april 2007 ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft zich met zowel de medische als de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit kunnen verenigen.
4. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd nu de verzekeringsartsen van het Uwv hebben nagelaten hem in persoon te onderzoeken. Verder heeft appellant gesteld dat zijn heup- en knieklachten niet juist zijn weergegeven in de FML.
5.1. De Raad oordeelt als volgt.
5.2. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit en onderschrijft de aan de aangevallen uitspraak ten grondslag liggende overwegingen. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, brengt de Raad niet tot een ander oordeel. De omstandigheid dat appellant niet is onderzocht door een Nederlandse verzekeringsarts kan niet leiden tot de conclusie dat het medisch onderzoek om deze reden onzorgvuldig is uitgevoerd. De Raad wijst er in dit verband op dat op grond van het Europees gemeenschapsrecht, in een situatie als de onderhavige, een arts in het woonland de medische toestand van appellant vaststelt. Het Uwv dient hiermee bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid conform de Nederlandse regelgeving rekening te houden. De Raad merkt op dat de verzekeringsarts Meels de door de Duitse arts Milly beschreven medische toestand van appellant dusdanig accuraat en minutieus heeft geacht, dat (mede) op grond daarvan een adequate inschatting kon worden gemaakt van de belastbaarheid van appellant. De Raad is niet gebleken van aanknopingspunten dat de verzekeringsarts niet heeft mogen afgaan op het rapport van de Duitse arts. Onder deze omstandigheden behoefde appellant niet te worden onderzocht door de verzekeringsarts. Nu in bezwaar verder geen nieuwe medische gegevens en argumenten zijn ingebracht heeft ook de bezwaarverzekeringsarts kunnen volstaan met het verrichten van dossieronderzoek. Voorts is de Raad, evenals de rechtbank, van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn om te concluderen dat de medische beperkingen die bij appellant zijn vastgesteld, onjuist zijn. De door appellant in hoger beroep ingebrachte brief van een arbeidsdeskundige van het Uwv van 13 juli 2009, waarin appellant wordt meegedeeld dat zijn uitkering per 30 januari 2009 wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%, kan niet leiden tot het oordeel dat de beperkingen per de onderhavige datum in geding, te weten 29 mei 2007, onjuist zijn vastgesteld, nu in die brief melding wordt gemaakt van een toename van heup- en knieklachten bij appellant (eerst) per 1 januari 2009.
5.3. Aldus uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellant vastgestelde medische beperkingen is de Raad voorts met de rechtbank van oordeel dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor appellant in medisch opzicht geschikt dienen te worden aangemerkt.
5.4. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en M.C.M. van Laar als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2010.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) R.L. Venneman.
TM