ECLI:NL:CRVB:2010:BM9744

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-4970 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.G. Treffers
  • K. Zeilemaker
  • T. van Peijpe
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen voorwaardelijk strafontslag wegens plichtsverzuim van ambtenaar

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een ambtenaar tegen een voorwaardelijk strafontslag dat hem was opgelegd wegens plichtsverzuim. De appellant, die sinds 1973 in dienst was van het Kadaster als landmeetkundig assistent, had te maken met een disciplinaire procedure na herhaaldelijk niet naleven van richtlijnen en procedures. Op 21 februari 2006 werd hem het voornemen tot disciplinaire straf meegedeeld, waarna op 24 maart 2006 de straf van ontslag werd opgelegd, onder de voorwaarde dat deze niet ten uitvoer zou worden gelegd als hij zich gedurende twee jaar niet opnieuw schuldig zou maken aan plichtsverzuim. Echter, na een aantal incidenten en klachten van collega's, werd op 6 november 2006 de disciplinaire straf van schorsing opgelegd, wat leidde tot de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafontslag.

De rechtbank Arnhem verklaarde het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak behandeld. De Raad oordeelde dat de appellant niet kon aantonen dat hij bezwaar had gemaakt tegen het besluit van 24 maart 2006, waardoor dit besluit onaantastbaar werd. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de opgelegde straf van schorsing voldeed aan de voorwaarden voor het ten uitvoerleggen van het voorwaardelijk strafontslag. De Raad concludeerde dat de raad van bestuur bevoegd was om het voorwaardelijk strafontslag ten uitvoer te leggen en dat de omstandigheden van de appellant niet zodanig waren dat van de raad van bestuur verlangd kon worden om van deze bevoegdheid af te zien.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de Raad de raad van bestuur veroordeelde in de proceskosten van de appellant tot een bedrag van € 20,86. De uitspraak werd openbaar gedaan op 10 juni 2010.

Uitspraak

Gerectificeerde uitspraak 08/4970 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 juli 2008, 07/2774, (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van Bestuur van het Kadaster (hierna: raad van bestuur)
Datum uitspraak: 10 juni 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter zitting van 25 februari 2010 aan de orde gesteld. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. I.P. Rietveld, advocaat te Arnhem. Nadat was gebleken dat de raad van bestuur niet in kennis was gesteld van de zitting vanwege een administratieve omissie in de verzending van de uitnodiging, is de zitting geschorst.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. I.P. Rietveld, advocaat te Arnhem. De raad van bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.M.H. Stolwijk, als advocaat werkzaam bij het Kadaster.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant was sinds 1973 in dienst van het Kadaster en werkzaam als landmeetkundig assistent. Vanaf 1990 is hij wegens een longaandoening beperkt inzetbaar.
1.2. Bij brief van 21 februari 2006 heeft de raad van bestuur appellant het voornemen meegedeeld hem wegens plichtsverzuim disciplinair te straffen. Hierop heeft appellant schriftelijk gereageerd. Bij besluit van 24 maart 2006 heeft de raad van bestuur appellant de straf van ontslag opgelegd, onder bepaling dat die straf niet ten uitvoer wordt gelegd als appellant zich gedurende een periode van twee jaar, te rekenen vanaf 25 maart 2006, niet meer schuldig maakt aan een dusdanige vorm van plichtsverzuim dat hiervoor opnieuw een disciplinaire straf wordt opgelegd. Aan dit besluit is ten grondslag gelegd (samengevat) dat appellant richtlijnen en procedures van het Kadaster niet opvolgt en niet de normale omgangsvormen in acht neemt. Tegen dit besluit heeft appellant geen bezwaar gemaakt.
1.3. Op 28 augustus 2006 is appellant onderhouden over voorvallen waarbij hij richtlijnen en procedures niet wilde naleven, onder andere inzake verlofkaarten en zijn dienstauto, en over klachten van medewerkers over de manier waarop hij met hen omgaat. Vervolgens is een klacht van een medewerker van het Kadaster van 5 oktober 2006 ontvangen, waarin deze vermeldt dat appellant hem tijdens een telefoongesprek zeer heeft gekwetst. Op de inhoud van deze klacht heeft appellant, daartoe uitgenodigd, niet gereageerd.
1.4. Na geuit voornemen heeft de raad van bestuur bij besluit van 6 november 2006 aan appellant ter zake van hetgeen onder 1.3 is vermeld de disciplinaire straf van schorsing voor de duur van zes maanden met inhouding van zijn volledige bezoldiging opgelegd; voorts is bepaald dat de voorwaarde van het voorwaardelijk strafontslag ten gevolge van de disciplinaire straf van schorsing in werking treedt en wordt omgezet in direct ingaand strafontslag.
1.5. Appellant heeft tegen het besluit van 6 november 2006 bezwaar gemaakt, welk bezwaar bij het bestreden besluit van 25 mei 2007 ongegrond is verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank onder meer geoordeeld dat met de bij het besluit van 6 november 2006 opgelegde straf van schorsing aan de voorwaarde voor de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafontslag is voldaan.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
3.1. De Raad volgt appellant niet in de grond dat hij met zijn onder 1.2 vermelde schriftelijke reactie tegen het voornemen hem disciplinair te straffen, tegen het besluit van 24 maart 2006 bezwaar heeft gemaakt dat op grond van artikel 6:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ontvankelijk te is te achten. Naar het oordeel van de Raad blijkt niet van omstandigheden, bedoeld in dat artikel, eerste lid, aanhef en onder a en b, die zich toen hebben voorgedaan. Dit brengt mee dat het besluit van 24 maart 2006 rechtens onaantastbaar is geworden.
3.2. De Raad onderschrijft niet de grond van appellant dat het besluit inzake de disciplinaire straf van schorsing in hoger beroep aan de orde kan komen. Dit niet, omdat de aangevallen uitspraak daarover niet gaat, waarbij de rechtbank de verklaring van appellant ter zitting heeft gevolgd dat in beroep alleen de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafontslag aan de orde is. Daarom gaat de Raad aan die grond verder voorbij.
3.3. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 13 april 2006, LJN AW4578 en TAR 2006, 132) dient bij de toetsing van een besluit tot tenuitvoerlegging van een voorwaar-delijk strafontslag beoordeeld te worden of het gepleegde plichtsverzuim uitvoering van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf rechtvaardigt en is er naast die beoordeling geen plaats meer voor een onevenredigheidstoetsing.
Beoordeeld dient dus te worden of de raad van bestuur de voor de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf in aanmerking te nemen belangen heeft afgewogen en hij dusdoende in redelijkheid heeft kunnen komen tot het bestreden besluit.
Hierbij tekent de Raad aan dat, gezien het karakter van een besluit tot tenuitvoerlegging als hier aan de orde, deze belangenafweging van beperkte betekenis is. Alleen onder bijzondere omstandigheden kan van een bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van tenuitvoerlegging in een geval waarin de voorwaarde voor die tenuitvoerlegging is vervuld.
3.4. Bij het licht van hetgeen in de eerste alinea van rechtsoverweging 3.3 is vermeld, onderschrijft de Raad het onder rechtsoverweging 2 weergegeven oordeel van de rechtbank, dat reeds met het schorsingsbesluit aan de voorwaarde voor het ten uitvoerleggen van het voorwaardelijk strafontslag is voldaan, niet. Het gaat erom of appellant de hem in het kader van de ten uitvoerlegging van het voorwaardelijk stafontslag verweten en als plichtsverzuim te kenschetsen gedragingen aan de dag heeft gelegd.
3.5. De Raad stelt vast dat appellant de hem verweten gedragingen als onder 1.3 omschreven, niet heeft weersproken. Wel heeft hij bij diverse gelegenheden gesteld dat hij moeite heeft met regels en snel boos is als iets hem niet zint. In die boosheid kan appellant naar eigen zeggen ook wel bedreigend overkomen, maar wie hem kent weet dat hij niets kwaads in de zin heeft.
De Raad ziet in deze stellingen geen reden de appellant verweten gedragingen niet als plichtsverzuim aan te merken. Deze stellingen bieden de Raad evenmin houvast voor het oordeel dat appellant de gedragingen die hem verweten zijn, niet toegerekend kunnen worden.
3.6. Daarom was de raad van bestuur bevoegd de voorwaardelijk opgelegde straf van ontslag ten uitvoer te leggen. De Raad acht de door appellant in dit verband aangevoerde omstandigheden, zoals zijn lange dienstverband bij het Kadaster en de gevolgen die hij van het ontslag in zijn persoonlijk leven ondervindt, niet zo bijzonder van aard dat van de raad van bestuur verlangd kan worden van die bevoegdheid geen gebruik te maken.
4. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient dan ook - zij het met verbetering van de motivering - te worden bevestigd.
5. De Raad acht ten slotte in de omstandigheid dat de zitting op 25 februari 2010 is geschorst in verband met een ter zitting gebleken administratieve omissie in de verzending van de uitnodiging aan de raad van bestuur, termen aanwezig de raad van bestuur te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 20,86 aan reiskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt de raad van bestuur in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 20,86.
De uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en K. Zeilemaker en T. van Peijpe als leden, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2010.
(get.) J.G. Treffers.
(get.) B. Bekkers.