[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 oktober 2008, 08/1400 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 juni 2010
Namens appellante heeft mr. D.A. Harff, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2010. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede.
1. Appellante was werkzaam als schoonmaakster. Zij heeft zich op 20 september 2004 ziek gemeld. Zij lijdt aan de huidziekte lupus erythematosus. Op 7 juni 2006 heeft zij een aanvraag gedaan voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij besluit van 2 oktober 2007 heeft het Uwv appellante per 17 september 2007 die uitkering geweigerd op de grond dat de mate van appellantes arbeidsongeschiktheid op die datum op minder dan 35% moet worden gesteld. Aan het besluit van 2 oktober 2007 ligt een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek ten grondslag. Bij besluit van 20 februari 2008 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 2 oktober 2007 ongegrond verklaard. Het besluit van 20 februari 2008 rust op een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig heronderzoek.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van 20 februari 2008 ongegrond verklaard. De rechtbank was van oordeel dat dit besluit op een juiste verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige grondslag rustte.
3. In hoger beroep heeft appellante gelijke gronden aangevoerd als zij in bezwaar en in beroep heeft gedaan. Zij stelt zich op het standpunt dat zij op en na 17 september 2007 volledig arbeidsongeschikt is in de zin van de Wet WIA vanwege haar lichamelijke en psychische klachten. Appellante is bedlegerig als gevolg van moeheidsklachten, voortvloeiend uit het gebruik van thalidomide. Daarom kan zij geen arbeid verrichten. Zij beroept zich op een brief van de bedrijfsarts F.L. Heerdink van 17 januari 2006 die volledige arbeidsongeschiktheid aanneemt als gevolg van medische beperkingen en de behandeling ervan. Aan de behandeling met het genoemde medicijn zijn volgens appellante voorts ernstige risico’s verbonden en er zijn veel bijwerkingen. Verder heeft zij aangevoerd dat ze ernstige psychische klachten heeft, waarvoor behandeling van het Riagg noodzakelijk is.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in de zogenoemde primaire fase is verricht door verzekeringsarts H. Schaap. Een verslag ervan is neergelegd in haar rapport van 10 september 2007. Deze arts heeft vastgesteld dat de huidklachten van appellante kalm zijn en dat appellante moeheidsklachten vermeldt tengevolge van de forse medicatie thalidomide. Dit betekent dat appellante geen vermoeiend werk kan doen. In het onderzoek zijn geen tekenen van gewrichtsaandoeningen vastgesteld. Appellante heeft psychische problemen waarvoor zij bij een psychiater loopt. Het is van belang dat zij lichamelijk en geestelijk niet te zwaar wordt belast. De belastbaarheid van appellante heeft die arts weergegeven in een Functionele Mogelijkheden Lijst. Er zijn beperkingen aangenomen ten aanzien van persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, aanpassen aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige R. Ham, zoals blijkt uit een rapport van 1 oktober 2007, via het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem, ter bepaling van het verdienvermogen van appellante functies geselecteerd die zij met haar beperkingen kan verrichten. De conclusie is dat appellante een loonverlies lijdt van 4,2%. In bezwaar heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden door de bezwaarverzekeringsarts C.E.M. van Geest. Haar bevindingen zijn neergelegd in een rapport van 13 februari 2008. Deze arts heeft informatie van de zogenoemde behandelend sector in haar beoordeling betrokken. Vanwege mogelijke bijwerkingen van de thalidomide moet appellante voorzichtig zijn met activiteiten waarbij oplettendheid nodig is, zoals autorijden, het beklimmen van een ladder of het bewaken van een proces op het werk. Bedlegerigheid is geen bijwerking van dit medicijn. Het wordt ook niet aangeraden om in bed te blijven liggen. Ook de psychische belastbaarheid van appellante is door deze arts onderzocht. Zij heeft geen aanleiding gezien de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid te herzien.
4.3. De Raad heeft met de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig of arbeidskundig onderzoek dat aan de besluitvorming ten grondslag ligt onzorgvuldig is noch om aan de juistheid van de uitkomsten daarvan te twijfelen.
4.3.1. De verwijzing van appellante naar de brief van de bedrijfsarts leidt niet tot twijfel bij de Raad. In de eerste plaats ziet die brief op een periode die ligt voor de datum die in dit geding van belang is, 17 september 2007. Voorts neemt de Raad in aanmerking dat hij in de gedingstukken geen aanwijzing aantreft dat het voor appellante op medische gronden noodzakelijk is het bed te houden. De Raad verwijst hierbij naar het rapport van bezwaarverzekeringsarts Van Geest van 13 mei 2008. Voorts stelt de Raad vast dat verzekeringsarts Schaap in haar beoordeling de vanwege het Uwv verkregen inlichtingen in de brief van psychotherapeut M.C. Borra van 3 december 2007 heeft betrokken. Deze brief bevat de mededeling dat appellant lijdt aan een aanpassingsstoornis met depressieve trekken. Ook in dit schrijven ziet de Raad geen grond voor twijfel aan de juistheid van het verzekeringsgeneeskundig oordeel. De Raad ziet in hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanleiding een onafhankelijke deskundige te benoemen om hem van advies te dienen.
4.3.2. Uitgaande van de juistheid van de bij appellante vastgestelde beperkingen voor het verrichten van arbeid is de Raad van oordeel dat appellante in staat is de ten aanzien van haar geselecteerde functies te verrichten.
4.4. Hetgeen in 4.2 en 4.3 is overwogen leidt ertoe dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en T. Hoogenboom en H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2010.