ECLI:NL:CRVB:2010:BM9386

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-1382 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante, die in beroep is gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 februari 2009. De Centrale Raad van Beroep heeft op 23 juni 2010 uitspraak gedaan in de zaak met nummer 09-1382 WAO. Appellante, die in Duitsland woont, had een WAO-uitkering ontvangen na een polsbreuk in 1998, maar deze uitkering werd per 22 maart 2007 ingetrokken door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op basis van een herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het besluit van het Uwv op een juiste verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige grondslag rustte.

In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere gronden en stelde dat zij volledig arbeidsongeschikt was vanwege diverse medische klachten, waaronder visusklachten, fibromyalgie, hartklachten en psychische klachten. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de uitkomsten daarvan deugdelijk waren gemotiveerd. Appellante had geen nieuwe medische informatie ingediend die de eerdere bevindingen in twijfel trok.

De bezwaararbeidsdeskundige had de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) geraadpleegd en geconcludeerd dat appellante geen verlies van verdienvermogen had. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de medische en arbeidskundige beoordeling van het Uwv correct was. Er was geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies voor appellante, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De Raad besloot dat er geen proceskostenveroordeling nodig was.

Uitspraak

09/1382 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] Duitsland (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 februari 2009, 08/700 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 juni 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.M.B.R. Niellissen, advocaat, hoger beroep ingesteld en stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2010. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante was werkzaam als schoonmaakster. Zij is op 31 augustus 1998 voor dat werk uitgevallen met klachten die het gevolg waren van een polsbreuk. Haar is een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, die laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschikt van 80 tot 100%. In het kader van een verplichte herbeoordeling is vanwege het Uwv een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht naar de arbeidsmogelijkheden van appellante. Dit heeft ertoe geleid dat bij besluit van
6 februari 2007 de WAO-uitkering van appellante met ingang van 22 maart 2007 is ingetrokken op de grond dat de mate van appellantes arbeidsongeschiktheid per
15 januari 2007 op minder dan 15% moet worden gesteld. Bij besluit van 23 januari 2008 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 6 februari 2007ongegrond verklaard. Het besluit van 23 januari 2008 rust op een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig heronderzoek.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van 23 januari 2008 ongegrond verklaard. De rechtbank was van oordeel dat dit besluit op een juiste verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige grondslag rustte.
3. In hoger beroep heeft appellante de gronden herhaald die zij in bezwaar en in beroep naar voren heeft gebracht. Zij stelt zich op het standpunt dat zij op en na 22 maart 2007 volledig arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO vanwege haar medische klachten. Zij kampt onder meer met de visusklachten, fibromyalgie, hartklachten, carpaal tunnelsyndroom, problemen met de schildklier en gehoorproblemen. Zij heeft een beperkt reukvermogen, en is bekend met lymfeoedeem, hoge bloeddruk en psychische klachten. De psychische klachten komen tot uitdrukking in een slechte nachtrust, huilbuien en zenuwachtigheid. Vooral lichamelijke inspanningen eisen hun tol waardoor zij niet in staat is arbeid te verrichten, aldus appellante.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad volgt de rechtbank in het oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is en dat de uitkomsten daarvan deugdelijk zijn gemotiveerd.
4.1.1. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat aan het besluit van 6 februari 2007 is voorafgegaan is verricht door verzekeringsarts J.P.J. Gielen. Een verslag ervan is neergelegd in een rapport van 17 november 2006. Deze arts heeft vastgesteld dat bij appellante geen beperkingen van de rechterpols en -hand meer kunnen worden gevonden. Wel ondervindt appellante beperkingen voor lichamelijk zwaardere werkzaamheden en werken op gevaarlijke plaatsen. Verder zijn er afwijkingen van de ogen, waardoor het ver afzien beperkt is en er geen bijzondere eisen aan het zien gesteld moeten worden. Vanwege deze visusproblemen kan appellante geen nachtelijke werkzaamheden verrichten. In verband met haar cardiale aandoening en nek- en schouderafwijkingen is zij aangewezen op lichte lichamelijke werkzaamheden. Voorts moeten geregeld klimmen en klauteren worden vermeden en ook het frequent in een statische houding werken. Verder leiden de nekafwijkingen ertoe dat zij binnenwerkzaamheden moet verrichten waarbij enige afwisseling in lopen, staan en zitten mogelijk is. Er worden geen beperkingen gevonden in verband met de psyche omdat geen sprake is van een evidente psychopathologie. Wel wordt op grond van een eigen professionele interpretatie een beperking vastgesteld voor werken onder geregelde tijdsdruk, mede door haar nek- en schouderafwijkingen en een chronisch pijnsyndroom, waarvoor overigens geen verdere verklaring kan worden gevonden. De verzekeringsarts heeft een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld waarin de bij appellante gevonden beperkingen voor het verrichten van arbeid van appellante zijn weergegeven. In bezwaar heeft een herbeoordeling plaatsgevonden door de bezwaarverzekeringsarts
K. Corten. Zij heeft, zoals blijkt uit haar rapport van 3 januari 2008, appellante lichamelijk en psychisch onderzocht. De bezwaarverzekeringsarts heeft informatie van de zogenoemde behandelend sector in haar beoordeling betrokken. Op grond van dat onderzoek is de FML aangepast. Er is een beperking toegevoegd ten aanzien van buigen en frequent buigen, staan tijdens het werk, werken in een extreem warme omgeving, intensieve communicatieve werkzaamheden in een drukke, rumoerige werkomgeving, het werken met gevaarlijke machines en het werken gedurende de avond. De wijzigingen die de bezwaarverzekeringsarts nodig acht zijn weergegeven in de gecorrigeerde FML.
4.1.2. Appellante heeft geen medische informatie in het geding gebracht die aanleiding geeft voor twijfel aan de deugdelijkheid van de medische kant van de onderhavige besluitvorming. In hoger beroep heeft appellante een brief van 16 maart 2009 van dr. O. Djajadisastra en een brief van 30 maart 2009 van dr. H.G. Schäfer, overgelegd. Uit die brieven leidt de Raad niet af dat twijfel gerechtvaardigd is over de door de verzekeringsartsen vastgestelde medische beperkingen bij appellante op de datum die in dit geding van belang is, 22 maart 2007.
4.2. Uitgaande van de bij appellante vastgestelde beperkingen in de bijgestelde FML heeft de bezwaararbeidsdeskundige C.G.H.J. Habets, het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) geraadpleegd ter bepaling van appellantes verdienvermogen. De bezwaararbeidsdeskundige heeft overleg gepleegd met bezwaarverzekeringsarts Corten. Ook heeft hij de zogenoemde signaleringen toegelicht die zijn opgekomen bij de geselecteerde functies. Vergelijking van wat appellante met haar zogeheten maatmaninkomen verdiende enerzijds en de voor haar geldende resterende verdiencapaciteit, die is afgeleid uit de via het CBBS geselecteerde functies, anderzijds is deze bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van 16 januari 2008 tot de conclusie gekomen dat appellante geen verlies lijdt aan verdienvermogen. Uitgaande van de juistheid van de vermelde FML heeft de Raad geen aanleiding eraan te twijfelen dat de functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. Derhalve kan hetgeen appellante heeft aangevoerd over de arbeidskundige kant van de in geding zijnde besluitvorming geen doel treffen.
4.3. Hetgeen in 4.1 en 4.2 is overwogen leidt ertoe dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er is geen grond voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en T. Hoogenboom en H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2010.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) W. Altenaar.
JL