ECLI:NL:CRVB:2010:BM8628

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/112 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T. Hoogenboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag in het kader van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juni 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante, die zich tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam keerde. Appellante had een uitkering aangevraagd op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) en was van mening dat de ingangsdatum van haar uitkering ten onrechte was vastgesteld op 30 juni 2005. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaard. Appellante stelde dat zij al eerder arbeidsongeschikt was geweest en dat het Uwv onvoldoende onderzoek had gedaan naar haar gezondheidstoestand in de periode van 1996 tot 2004.

De Raad overwoog dat de aanvraag van appellante op 10 maart 2005 niet kon worden gezien als een verzoek om terug te komen op een eerder besluit. De Raad bevestigde de door de rechtbank vastgestelde eerste arbeidsongeschiktheidsdag van 1 juli 2004, waarbij werd opgemerkt dat appellante in haar brief van 25 januari 2005 had aangegeven zich in oktober 2004 ziek te hebben gemeld. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen en dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat aan het besluit ten grondslag lag zorgvuldig was uitgevoerd.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat de gestelde afgenomen winst van appellante geen doorslaggevend argument was voor het aannemen van een eerdere eerste arbeidsongeschiktheidsdag. De Raad benadrukte dat de winst in de advocatenpraktijk van appellante voor een belangrijk deel was bepaald door tijdrovende zaken die weinig honorarium opleverden. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, waarbij de griffier M. Mostert aanwezig was.

Uitspraak

09/112 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 november 2008, 08/1813 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 16 juni 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2010. Voor appellante is verschenen mr. W.H. van Zundert, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is ten gevolge van psychische klachten op 21 januari 1994 volledig uitgevallen voor haar werk als zelfstandig advocaat. In verband daarmee is haar per 31 mei 1994 een uitkering toegekend ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van
14 november 1996 heeft de rechtsvoorganger van het Uwv met ingang van 25 november 1996 de arbeidsongeschiktheid van appellante geheel buiten beschouwing gelaten omdat zij heeft nagelaten de jaarstukken over 1995 in te leveren. Daarnaast is overwogen dat, indien het voorgaande herroepen zou moeten worden, de AAW-uitkering van appellante wordt ingetrokken omdat zij geschikt wordt geacht passende arbeid te verrichten en er dan geen verlies aan verdiencapaciteit meer is. Tegen dit besluit heeft appellante geen rechtsmiddelen aangewend. Appellante heeft vervolgens in november 1996 toegenomen klachten gemeld. Na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft de rechtsvoorganger van het Uwv bij besluit van 7 juli 1997 geweigerd om terug te komen van het besluit van 14 november 1996. Tegen het besluit van 7 juli 1997 heeft appellante evenmin rechtsmiddelen aangewend. Appellante heeft haar werkzaamheden als zelfstandig advocaat voortgezet.
1.2. Op 25 januari 2005 heeft appellante aan het Uwv geschreven dat zij zich in oktober 2004 bij haar ziektekostenverzekeraar ziek heeft gemeld en dat zij dat ten overvloede ook doet bij het Uwv. Op 10 maart 2005 heeft appellante bij het Uwv een aanvraag gedaan voor een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ). Bij besluit van 17 augustus 2007 is haar een uitkering ingevolge die wet toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% met ingang van 30 juni 2005. Aan dit besluit ligt een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek ten grondslag. Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 17 augustus 2007 is ongegrond verklaard bij besluit van 17 maart 2008 (het bestreden besluit). Het bestreden besluit rust op een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep keert appellante zich tegen de aangevallen uitspraak onder het aanvoeren van gronden die materieel gelijk zijn aan die welke zij in bezwaar en in beroep heeft aangevoerd. De centrale stelling van appellante is dat het Uwv ten onrechte de ingangsdatum van de toegekende uitkering op 30 juni 2005 heeft gesteld. Volgens appellante is de rechtbank ten onrechte niet ingegaan op de beroepsgrond dat het Uwv verzuimd heeft na te gaan of zij in de periode vanaf 1996/1997 tot 2004 niet gedeeltelijk arbeidsongeschikt is geweest. Een onderzoek was noodzakelijk in verband met de vereiste zorgvuldigheid omdat uit de door haar aangevoerde gegevens blijkt dat zij in deze periode serieuze gezondheidsklachten heeft gehad, aldus appellante. Zij heeft voorts gesteld dat de WAZ-uitkering moet ingaan op “een datum in 2003”. Appellante heeft aangevoerd dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek waarop de onderhavige besluitvorming is gebaseerd, niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Zij heeft gesteld dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv ten onrechte geen nadere informatie over de gezondheidstoestand van appellante hebben gevraagd bij de huisarts of haar specialisten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting overweegt de Raad dat de aanvraag van 10 maart 2005 op geen enkele wijze kan worden gezien als een verzoek van appellante aan het Uwv terug te komen van enig eerder besluit.
4.2. Gezien appellantes aanvraag heeft de rechtbank geen aanleiding gevonden te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde eerste arbeidsongeschiktheidsdag, 1 juli 2004. Met juistheid heeft de rechtbank daartoe in de eerste plaats vastgesteld dat appellante in haar brief van 25 januari 2005 aan het Uwv heeft vermeld dat zij zich in oktober 2004 heeft ziek gemeld bij haar ziektekostenverzekeraar. In haar aanvraag heeft appellante als eerste arbeidsongeschiktheidsdag vermeld: "lente/zomer 2004, waarschijnlijk eerder". De Raad stelt vast dat de verzekeringsarts J.W.A. Verheijde en de bezwaarverzekeringsarts J.H.M. de Brouwer een mogelijke arbeidsongeschiktheid van appellante hebben beoordeeld mede aan de hand van informatie van de huisarts van appellante. Voorts heeft het Uwv terecht die aanvraag voor een uitkering ingevolge de WAZ beoordeeld in relatie tot hetgeen appellante daarin heeft vermeld over de periode(n) van haar arbeidsongeschiktheid. Appellante heeft in die aanvraag noch in bezwaar omstandigheden vermeld die het Uwv noopten een eerdere periode van beweerdelijke (al of niet toegenomen) arbeidsongeschiktheid tot uitgangspunt te nemen voor een verzekeringsgeneeskundig onderzoek. Hetgeen appellante heeft aangevoerd over het bestaan van arbeidsongeschiktheid, ontstaan na die waarover in het besluit van 14 november 1996 is beslist, en voor die waarop haar onderhavige aanvraag kennelijk ziet, kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
4.3. De Raad is voorts met de rechtbank van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt zorgvuldig is. Verder heeft de Raad met de rechtbank geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van de uitkomst van dat onderzoek. De verzekeringsartsen hebben de beschikking gehad over de informatie van de behandelende artsen. Ook uit de in bezwaar en beroep door appellante overgelegde medische gegevens, in het bijzonder uit de informatie van appellantes huisarts die het Uwv heeft opgevraagd, blijkt niet dat eiseres op een datum vóór
1 juli 2004 al zodanige gezondheidsklachten had dat deze een reden vormden voor een mogelijke arbeidsongeschiktheid.
De gestelde afgenomen winst is geen doorslaggevend argument voor het aannemen van een eerdere eerste arbeidsongeschiktheidsdag, nu deze factor, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, op zich geen direct verband hoeft te houden met objectief medisch vaststelbare beperkingen van appellante. Daaraan voegt de Raad nog toe dat, blijkens hetgeen daarover van de zijde van appellante ter zitting naar voren is gebracht, de winst in het geval van appellante voor een belangrijk deel is bepaald doordat zij in haar advocatenpraktijk, die nog in augustus 2004 werd gevoerd, zaken behandelde die zeer tijdrovend waren en die weinig opbrachten aan honorarium. Onder deze omstandigheden lag het op de weg van appellante dit argument nader te onderbouwen.
4.4. Gezien hetgeen in 4.2 en 4.3 is overwogen is er geen grond om een deskundige te benoemen.
4.5. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2010.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) M. Mostert.
EK