ECLI:NL:CRVB:2010:BM7345

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/2833 WAO + 08/2834 ZW + 08/4226 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
  • H. Bolt
  • A.A.H. Schifferstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO- en ZW-uitkeringen op basis van onvoldoende medische onderbouwing

In deze zaak gaat het om de weigering van een WAO-uitkering en een ZW-uitkering aan appellante, die zich ziekmeldde met schouder- en armklachten na een operatie aan de schildklier. De Centrale Raad van Beroep heeft op 9 juni 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Utrecht. Appellante stelde dat onvoldoende rekening was gehouden met haar klachten en beperkingen, maar de Raad oordeelde dat zij haar standpunt niet met nieuwe medische gegevens had onderbouwd. De Raad bevestigde dat de eigen opvatting van een verzekerde over zijn of haar arbeidsongeschiktheid niet beslissend is. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verzekeringsartsen voldoende onderzoek hadden verricht en dat de door appellante ingebrachte medische informatie niet leidde tot een ander oordeel. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe feiten waren die de eerdere besluiten konden ondermijnen. De aangevallen uitspraken werden bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

08/2833 WAO, 08/2834 ZW + 08/4226 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraken van de rechtbank Utrecht van 4 april 2008, 07/1719 en 07/1720 (hierna: aangevallen uitspraak 1), en 26 mei 2008, 07/2872 (hierna: aangevallen uitspraak 2),
in de gedingen tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 juni 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante hebben respectievelijk mr. A.C.M. Peperkamp en mr. P.W.G.J. de Haas, beiden werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Voornoemde gemachtigden hebben zich teruggetrokken.
Het Uwv heeft desgevraagd nadere gegevens overgelegd. Ook appellante heeft informatie ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2010 waar de onderhavige zaken gevoegd zijn behandeld. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.R.H. Barendregt.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij appellante is op achtjarige leeftijd de schildklier operatief verwijderd. In verband daarmee heeft zij – vanwege de ingrijpende operatie – schouder- en armklachten. Daarnaast heeft zij vermoeidheidsklachten. Op 10 februari 2003 heeft zij zich met schouder- en armklachten ziekgemeld voor haar werk als inpakker. Na het voltooien van de wachttijd is haar per 9 februari 2004 bij besluit van 24 maart 2004 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) geweigerd omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd beschouwd. Bij besluit van 20 januari 2005 heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 24 maart 2004 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het daartegen ingestelde beroep bij uitspraak van 13 november 2006 ongegrond verklaard. De Raad heeft die uitspraak van de rechtbank bij uitspraak van 7 november 2008, LJN BG4523, bevestigd.
1.2. Op 27 oktober 2005 heeft appellante zich na een zwangerschaps- en bevallingsverlof vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet met pijn aan haar linkerarm en andere lichamelijke en psychische klachten ziekgemeld. Haar is een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend. Op verzoek van de verzekeringsarts F.A. Tjin-A-Ton heeft psychiater mr. drs. J. Groenendijk een expertise verricht. Zij is in haar rapport van 15 november 2006 tot de conclusie gekomen dat er geen psychiatrische stoornis in engere zin en geen persoonlijkheidsstoornis was. Zij heeft wel borderline kenmerken gesignaleerd. Na kennisneming hiervan en van nadere informatie van de behandelend internist-endocrinoloog prof. dr. C.J.M. Lips heeft de verzekeringsarts ten aanzien van appellante arbeidsbeperkingen vastgesteld, zoals weergegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 14 december 2006. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige M. Thoomes functies geselecteerd en berekend dat het verlies aan verdiencapaciteit van appellante na het verstrijken van de wachttijd van vier weken – als bedoeld in artikel 43a van de WAO – per 24 november 2005 14,5% bedroeg. In lijn hiermee heeft het Uwv bij besluit van 3 januari 2007 appellante meegedeeld, dat zij in aansluiting aan voornoemde wachttijd geen recht had op toekenning van een WAO-uitkering omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedroeg. Bij besluit van 12 juni 2007 (hierna: bestreden besluit 1) is het bezwaar tegen het besluit van 3 januari 2007 ongegrond verklaard.
1.3. De verzekeringsarts A.A. Wapperom heeft appellante in het kader van de ZW met ingang van 23 januari 2007 geschikt geacht voor de in het kader van de WAO-schatting per 9 februari 2004 geselecteerde functies. Bij besluit van 22 januari 2007 is appellante met ingang van 23 januari 2007 (verdere) uitkering ingevolge de ZW geweigerd. Bij besluit van 12 juni 2007 (hierna: bestreden besluit 2) is het bezwaar tegen het besluit van 22 januari 2007 ongegrond verklaard.
1.4. Ingaande 19 februari 2007 heeft appellante zich wederom ziekgemeld met klachten van vermoeidheid als gevolg van schouder- en halsklachten. De verzekeringsarts I.I. Rijpstra heeft op 20 april 2007 geoordeeld dat appellante op en na 19 februari 2007 niet toegenomen arbeidsongeschikt was. Om deze reden is appellante bij besluit van 20 april 2007 met ingang van 19 februari 2007 ZW-uitkering geweigerd. Bij besluit van 3 september 2007 heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 20 april 2007 ongegrond verklaard. Hangende het beroep tegen dit besluit heeft het Uwv appellante bij gewijzigd besluit op bezwaar van 18 februari 2008 (hierna: bestreden besluit 3) meegedeeld dat haar, nu zij al met ingang van 19 februari 2007 recht had op een ZW-uitkering en die uitkering niet met terugwerkende kracht kan worden ingetrokken, pas met ingang van 21 april 2007 (verdere) uitkering wordt geweigerd.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
2.2. Ten aanzien van het bestreden besluit 1 heeft de rechtbank de medische grondslag van dit besluit onderschreven en daartoe overwogen, dat de (bezwaar)verzekeringsartsen voldoende en zorgvuldig onderzoek hebben verricht en daarbij voldoende acht hebben geslagen op de – hiervoor vermelde – expertise van psychiater Groenendijk en de beschikbare informatie van de behandelend sector. Daarbij heeft de rechtbank met verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 29 april 2005, LJN AT5001, overwogen dat het Uwv terecht de beperkingen voortvloeiende uit de constitutie en de persoonlijkheidsstructuur van appellante buiten beschouwing heeft gelaten. De rechtbank heeft voorts aan de verklaringen van de neuroloog dr. J.E. Hoogendijk van 4 september 2007 en van de longarts N.J.J. Schlösser van 7 december 2007 geen betekenis toegekend omdat die niet op de datum in geding betrekking hebben.
2.3. Over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit 1 heeft de rechtbank geoordeeld dat de (bezwaar)arbeidsdeskundige van het Uwv uitvoerig en toereikend heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies qua belasting de belastbaarheid van appellante niet overschrijden en ook qua opleidingsniveau geschikt zijn. Berekening van het verlies aan verdiencapaciteit resulteert in een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%.
2.4. Ten aanzien van het bestreden besluit 2 heeft de rechtbank allereerst vastgesteld dat als ”zijn arbeid” als bedoeld in artikel 19 van de ZW hier heeft te gelden de arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraken van appellante op een WAO-uitkering, met dien verstande dat een verzekerde ongeschikt is voor zijn arbeid als hij voor al deze functies ongeschikt is. Voorts heeft de rechtbank overwogen, dat uit het rapport van bezwaarverzekeringsarts T.C.J. van der Valk van 10 april 2007, in samenhang bezien met het oordeel van de rechtbank in de WAO-beroepszaak, moet worden geconcludeerd dat appellante met ingang van 23 januari 2007 niet (meer) wegens ziekte of gebrek ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid.
2.5. Bij de aangevallen uitspraak 2, voor zover aangevochten, heeft de rechtbank het bestreden besluit 3, voor zover hier in geding, in stand gelaten. De rechtbank heeft allereerst de hier te hanteren maatstaf voor zijn arbeid in de zin van artikel 19 van de ZW, weergegeven en heeft vastgesteld dat appellante voor de door een arbeidsdeskundige – in het kader van de WAO-schatting – geselecteerde functies onveranderd geschikt is geacht. De rechtbank heeft voorts overwogen dat er, gelet op de door de (bezwaar)verzekeringsarts verrichte beoordelingen, geen aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan het oordeel van het Uwv dat de belastbaarheid van appellante, zoals weergegeven in de FML van 13 december 2006, geactualiseerd op 10 april 2007, nog onverkort van kracht is. Nu de rechtbank in de aangevallen uitspraak 1 met betrekking tot het bestreden besluit 1 heeft overwogen dat die functies in overeenstemming zijn met de beperkingen van appellante, volgt hieruit dat appellante ook met ingang van 19 februari 2007 – en derhalve ook per 21 april 2007, zo begrijpt de Raad de aangevallen uitspraak – niet (meer) wegens ziekte of gebrek ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid. Appellante heeft geen nieuw medische feiten aangevoerd en een ander beeld dan door de verzekeringsarts in 2006 is vastgesteld komt naar het oordeel van de rechtbank ook uit de gedingstukken niet naar voren. Ten aanzien van de hiervoor onder 2.2 genoemde brief van longarts Schlösser komt de rechtbank tot een vergelijkbaar oordeel als onder 2.2 is weergegeven.
08/2833 WAO en 08/2834 ZW
3.1. De Raad stelt vast dat appellante haar standpunt in hoger beroep, dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar klachten en beperkingen en dat zij derhalve niet in staat is (één van) de haar voorgehouden functies te verrichten, niet met (nieuwe) medische gegevens heeft onderbouwd. Dit brengt de Raad derhalve niet tot een ander oordeel dan de rechtbank in de aangevallen uitspraak 1. Op grond van het arbeidsongeschiktheidscriterium van de WAO is niet beslissend de eigen opvatting van een verzekerde dat hij of zij niet meer (volledig) kan werken.
3.2. Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak 1 voor bevestiging in aanmerking komt.
08/4226 ZW
4.1. Namens appellante is in hoger beroep naar voren gebracht, dat de rechtbank in onvoldoende mate de door haar ingebrachte medische informatie heeft meegewogen en dat een uitgebreide motivering waarom deze informatie het standpunt niet wijzigt ontbreekt. De Raad verenigt zich met de reactie van het Uwv hierop in het verweerschrift van 15 augustus 2008, inhoudende dat appellante in hoger beroep geen nieuwe medische informatie of zienswijzen naar voren heeft gebracht. De Raad stelt voorts vast dat in de meergenoemde brief van de behandelend longarts Schlössel melding wordt gemaakt van een pulmonale verslechtering ruim na de hier in geding zijnde datum 21 april 2007.
4.2. Het vorenstaande brengt de Raad tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak 2, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5. Tot slot acht de Raad acht geen termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht over te gaan tot een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt aangevallen uitspraak 1;
Bevestigt aangevallen uitspraak 2 voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en H. Bolt en A.A.H. Schifferstein als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2010.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) R.L. Rijnen.
EK