09/2636 WIA, 09/2637 ZW en 09/4143 WIA
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 april 2009, 07/2430 en 07/2551 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv)
Datum uitspraak: 19 mei 2010
Namens appellant heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft ter uitvoering van de aangevallen uitspraak een nieuw besluit op bezwaar, gedateerd 1 juli 2009, ingezonden.
Bij brieven van 21 juli 2009 en voorts 7 en 11 augustus 2009 heeft appellant zijn gronden tegen dat besluit aangevoerd.
Op 25 januari 2010 heeft het Uwv een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft bij brieven van 2 en 4 maart 2010 nadere informatie verstrekt.
Het onderzoek ter zitting in de onderhavige zaken heeft gevoegd plaatsgevonden op 7 april 2010 waar appellant niet is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede.
1.1. De Raad volstaat hier allereerst met een verwijzing naar de vermelding van de feiten zoals die zijn weergegeven in de aangevallen uitspraak op de pagina’s 2 (onderaan), 3, en 4 en merkt in dit verband het volgende op.
1.2. Met ingang van 17 juli 2004 viel appellant uit in verband met (toegenomen) enkelklachten na een val van een steiger. Bij besluit van 18 augustus 2006 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant per 15 juli 2006 geen recht op uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt. Op 22 december 2006 heeft appellant zich in verband met (toegenomen) rechterschouderklachten arbeidsongeschikt gemeld. De verzekeringsarts H. Schaap heeft na onderzoek van appellant de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 31 januari 2007 opgesteld en geconcludeerd dat appellant in staat is te achten fulltime arbeid te verrichten conform de beschreven belastbaarheid. De arbeidsdeskundige J.J.B. de Brabander heeft, na raadpleging van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS), functies geselecteerd die in overeenstemming worden geacht met de beperkingen van appellant. In zijn rapport van 20 februari 2007 heeft hij vastgesteld dat appellant met deze functies een zodanig inkomen kan verdienen dat sprake is van een verlies aan verdiencapaciteit van 6,96%.
1.3.1. Bij besluit van 22 februari 2007 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 22 december 2006 geen recht op een WIA-uitkering is ontstaan, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt.
1.3.2. Bij besluit van 7 juni 2007 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het daartegen ingediende bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
1.4.1. Bij besluit van 3 mei 2007 heeft het Uwv geweigerd aan appellant op en na 4 mei 2007 verder ziekengeld te verlenen.
1.4.2. Bij besluit van 2 juli 2007 (bestreden besluit 2) is het bezwaar van appellant tegen deze weigering van een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) ongegrond verklaard.
1.5.1. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant wat betreft de geweigerde WIA-uitkering gegrond verklaard, bestreden besluit 1 vernietigd en voorts bepalingen gegeven ten aanzien van de vergoeding van griffierecht en proceskosten. Overwogen is dat er sprake is van een discrepantie tussen de conclusie die de bezwaarverzekeringsarts J. van der Stoep in zijn rapport van 31 mei 2007 trekt ten aanzien van de beoordeling op grond van de Wet WIA en die in zijn rapport van 29 juni 2007 op grond van de ZW. In dit laatste rapport dat, in tegenstelling tot het rapport van 31 mei 2007, tot stand is gekomen na eigen medisch onderzoek geeft deze bezwaarverzekeringsarts aan dat in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 31 januari 2007 die ten grondslag ligt aan de WIA-beoordeling de beperkingen van appellant op twee onderdelen onvoldoende zijn onderkend, te weten wat betreft ”boven schouderhoogte actief zijn” en ”hoofdbewegingen”. De overige grieven van appellant ten aanzien van de medische beoordeling die aan bestreden besluit 1 ten grondslag ligt, kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet slagen.
1.5.2. Voorts heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2 bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
1.6. Op 1 juli 2009 heeft het Uwv naar aanleiding van de aangevallen uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van appellant genomen wat betreft de geweigerde WIA-uitkering. Dit is gebeurd op basis van het rapport van de bezwaarverzekeringsarts Van der Stoep van 23 juni 2009 die toen tevens de FML heeft aangepast. Uitgaande van die FML van 23 juni 2009 heeft het Uwv het bezwaar van appellant wederom ongegrond verklaard.
2. Appellant kan zich met de aangevallen uitspraak en het besluit van 1 juli 2009 niet verenigen. Hij heeft - kort samengevat - aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten in welk verband hij vooral heeft gewezen op zijn klachten wat betreft het boven schouderhoogte actief zijn en zijn nekbeperkingen in relatie tot de hoofdbewegingen. Naar de mening van appellant zijn, gelet daarop, de hem voorgehouden functies niet geschikt.
3. De Raad acht het hoger beroep, met overeenkomstige toepassing van de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede gericht tegen het besluit van 1 juli 2009 (bestreden besluit 3), aangezien dit besluit niet geheel tegemoet komt aan het beroep van appellant.
4.1. Ten aanzien van de bestreden besluiten 1 en 3, die betrekking hebben op de Wet WIA, overweegt de Raad als volgt.
4.2. De Raad onderschrijft de overwegingen uit de aangevallen uitspraak wat betreft bestreden besluit 1 en neemt deze over. De rechtbank heeft bestreden besluit 1 terecht vernietigd op de grond dat het medisch onderzoek dat aan bestreden besluit 1 ten grondslag ligt, niet zorgvuldig is geweest. De aangevallen uitspraak komt in zoverre voor bevestiging in aanmerking.
4.3. Wat betreft bestreden besluit 3 is de Raad van oordeel dat met de klachten van appellant voldoende rekening is gehouden bij het vaststellen van de beperkingen zoals die tot uitdrukking komen in de (bijgestelde) FML van 23 juni 2009. Het naar aanleiding van deze klachten verrichte medisch onderzoek en de daarop gebaseerde besluitvorming door het Uwv voldoen thans aan de hier te stellen eisen van zorgvuldigheid en inzichtelijkheid.
4.4. De Raad acht zich aan de hand van de beschikbare informatie voldoende voorgelicht, nadere gegevens uit een onderzoek door een deskundige zijn derhalve niet nodig. Hetgeen appellant naar voren heeft gebracht geeft de Raad geen aanknopingspunt bestreden besluit 3 voor onjuist te houden. Voor het aannemen van meer of verdergaande beperkingen voor appellant ziet de Raad op grond van de beschikbare informatie geen aanleiding. De in beroep aangevoerde grieven heeft de rechtbank op goede gronden verworpen. De nadere gegevens die thans zijn verstrekt kunnen naar het oordeel van de Raad niet van doorslaggevend gewicht worden geacht om bij de onderhavige beoordeling tot een andere conclusie te komen. Uitgaand van de juistheid van de voor appellant in de FML van 23 juni 2009 vastgestelde medische beperkingen, is de Raad voorts niet gebleken dat appellant de geduide functies op de in geding zijnde datum 22 december 2006 niet zou kunnen vervullen. De geschiktheid van deze functies voor appellant is met de zich onder de gedingstukken bevindende medische en arbeidskundige rapportages thans voldoende toegelicht. Dit leidt de Raad tot het oordeel dat het beroep tegen bestreden besluit 3 ongegrond moet worden verklaard.
5.1. Wat bestreden besluit 2 betreft, dat betrekking heeft op de ZW, staat de Raad voor de beantwoording van de vraag of hij zich kan stellen achter het oordeel van de rechtbank dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant met ingang van 4 mei 2007 niet (langer) ongeschikt moet worden geacht, omdat appellant in elk geval één van de aan hem in het kader van de Wet WIA-beoordeling voorgehouden functies kan verrichten.
5.2. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat, in vergelijking met zijn gezondheidstoestand vóór de hersteldverklaring, nog (langer) van een toename van beperkingen sprake is. In de voorhanden zijnde medische informatie, in het bijzonder die medische informatie waarop door appellant beroep wordt gedaan, ziet de Raad geen grond voor een andersluidend oordeel. De bevindingen en conclusies van de bezwaarverzekeringsarts Van der Stoep kunnen naar het oordeel van de Raad bestreden besluit 2 dragen. De Raad wijst hier met name op het rapport van 29 juni 2007 waar is ingegaan op de van belang zijnde medische stukken.
5.3. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het gaat om de vraag of betrokkene als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte per de datum in geding verhinderd is de in aanmerking komende arbeid te vervullen en dat daarbij ter beoordeling staat of het onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voldoende zorgvuldig is geweest en of de bevindingen en conclusies van dat onderzoek het bestreden besluit kunnen dragen. Naar het oordeel van de Raad is bestreden besluit 2 gebaseerd op een zorgvuldig medisch onderzoek en is het, naar uit hetgeen onder 5.1 en 5.2 is overwogen volgt, genoegzaam draagkrachtig gemotiveerd. In hetgeen door appellant hieromtrent in hoger beroep is aangevoerd, ziet de Raad geen grond voor een andersluidend oordeel.
5.4. De Raad overweegt dat de desbetreffende overwegingen op bladzijde 6 van de aangevallen uitspraak geheel kunnen worden onderschreven. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat bestreden besluit 2 stand kan houden. De Raad voegt hier nog aan toe dat de functie telefonist, receptionist (Sbc-code 315120) waarvan de rechtbank heeft vastgesteld dat appellant die per 4 mei 2007 kon verrichten, ook blijkens het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige H.C. Boersma van 30 juni 2009 geschikt is geacht voor appellant. Het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak slaagt derhalve ook op dit onderdeel niet.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 1 juli 2009 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en A.A.H. Schifferstein als leden, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2010.