de Korpsbeheerder van de politieregio Kennemerland (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 17 augustus 2009, 08-1391 (hierna: aangevallen uitspraak),
[Betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene),
Datum uitspraak: 3 juni 2010
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2010. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.C. Lap, werkzaam bij Vijverberg Juristen te Zoetermeer, en [P.], werkzaam bij de politieregio Kennemerland. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. L. Tielenius Kruythoff, advocaat te Schiphol-Rijk.
1. Voor een uitgebreid overzicht van de hier van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Betrokkene was sinds 1996 werkzaam bij de politieregio Kennemerland, laatstelijk als [functie]. Bij besluit van 1 september 2005 is aan betrokkene per dezelfde datum de disciplinaire straf opgelegd van voorwaardelijk ontslag wegens plichtsverzuim, bestaande uit het veelvuldig en zonder beroepsmatige noodzaak gedurende diensttijd bezoeken van internetpagina’s, waarvan een zeer groot gedeelte seks-gerelateerde sites betreft. Dit terwijl betrokkene wist dat dit in strijd was met de gedragscode e-mail, internet en telefoongebruik. In het besluit is vermeld dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, indien betrokkene zich in een periode van twee jaar niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing plaatsvindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim.
1.2. In januari 2006 is opnieuw onderzoek ingesteld naar mogelijk door betrokkene gepleegd plichtsverzuim. Uit dit onderzoek is gebleken dat betrokkene gedurende de maanden oktober en november 2005 opnieuw gedurende diensttijd veel pagina’s van diverse internetsites heeft bezocht, waaronder erotische sites. Bij besluit van 26 januari 2006 is betrokkene per direct geschorst en de toegang tot de dienstgebouwen en -terreinen ontzegd. Ook is betrokkene het voornemen gemeld om de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag uit te voeren. Daartoe is aangevoerd dat onomstotelijk is komen vast te staan dat betrokkene zich na uitreiking van de strafbeschikking van 1 september 2005 opnieuw heeft schuldig gemaakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de eerdere bestraffing heeft plaatsgevonden. In overeenstemming met dit voornemen, waarover betrokkene zijn zienswijze heeft kunnen geven, is bij besluit van 18 april 2006 besloten de voorwaardelijk opgelegde straf van ontslag met ingang van 1 mei 2006 ten uitvoer te leggen.
1.3. Bij beslissing op bezwaar van 21 december 2007 (hierna: bestreden besluit) heeft appellant de bezwaren van betrokkene tegen de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafontslag ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. De rechtbank is hiertoe gekomen omdat zij op grond van rapporten van de psychiater Prick tot het oordeel was gekomen dat het plichtsverzuim betrokkene niet is toe te rekenen.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.
3.1. De Raad stelt vast dat het besluit van 1 september 2005 tot het verlenen van voorwaardelijk strafontslag als een vaststaand gegeven moet worden beschouwd, nu betrokkene daartegen geen rechtsmiddelen heeft aangewend. De Raad dient daarom te beoordelen of appellant op grond van de gewraakte gedragingen van betrokkene de bevoegdheid had de eerder opgelegde voorwaardelijke straf uit te voeren en voorts of de beslissing van appellant om van die bevoegdheid gebruik te maken de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
3.2. De Raad is van oordeel dat het opnieuw gedurende diensttijd bezoeken van veel internetsites van dien aard is dat gesproken moet worden van soortgelijk plichtsverzuim als onder 1.1 bedoeld.
3.3. De bevoegdheid tot het tenuitvoerleggen van een voorwaardelijk opgelegde straf ontbreekt wanneer het plichtsverzuim dat de aanleiding is voor de tenuitvoerlegging niet aan betrokkene is toe te rekenen. De Raad overweegt in dat verband dat de zienswijze van de psychiater Prick dat het plichtsverzuim betrokkene niet is toe te rekenen, kennelijk is gestoeld op de opvatting dat betrokkene leed onder de obsessionele drang om de daden van een hem als kind aangedaan misdrijf op te sporen. Wat hiervan ook zij, de Raad stelt vast dat betrokkene ook een groot aantal internetsites heeft bezocht zonder dat dit in verband kan worden gebracht met die drang. Naar het oordeel van de Raad kan niet worden gezegd dat er sprake is van een omvang van het gebruik van deze internetsites die een normaal gebruik voor privédoeleinden niet te boven gaat. Daarbij acht de Raad van belang dat betrokkene door het voorwaardelijk strafontslag een gewaarschuwd man was en wist wat nog zou kunnen worden getolereerd aan internetgebruik in het kader van de gedragscode e-mail, internet en telefoongebruik die bij appellant van toepassing is. Betrokkene heeft zich dus opnieuw aan plichtsverzuim schuldig gemaakt dat hem is toe te rekenen.
3.4. De Raad is dan ook van oordeel dat appellant bevoegd was tot de tenuitvoerlegging van het betrokkene opgelegde voorwaardelijke strafontslag. Op grond van hetgeen verder door betrokkene is aangevoerd, is niet staande te houden dat appellant van deze bevoegdheid redelijkerwijs geen gebruik mocht maken.
3.5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en het door betrokkene bij de rechtbank ingestelde beroep moet ongegrond worden verklaard.
4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en W.H. Bel als leden, in tegenwoordigheid van M. Lammerse als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2010.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.