op de hoger beroepen van:
het bestuur van Luchtverkeersleiding Nederland (hierna: bestuur)
en
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 2 september 2008, 08-1108 (hierna: aangevallen uitspraak)
Datum uitspraak: 12 mei 2010
Partijen hebben hoger beroep ingesteld.
Partijen hebben een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2010. Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.J. Rutgers, advocaat te Amsterdam, en mr. R.W.M. van Herten, werkzaam bij Luchtverkeersleiding Nederland. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. D. van Zoelen, juridisch adviseur te Waddinxveen, en [T.], werkzaam bij Luchtverkeersleiding Nederland.
1. Ter zitting van de Raad heeft betrokkene verzocht de door het bestuur op 24 maart 2010 ingezonden producties buiten beschouwing te laten aangezien dat voor hem onbekende stukken zijn, het doel van de inzending niet bij de inzending bekend is gemaakt en de termijn van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) overschreden is. De Raad ziet voldoende grond om het verzoek te honoreren en zal deze producties dus buiten beschouwing laten.
2. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
2.1. Betrokkene, aangesteld als Verkeersleidersassistent, is na de totstandkoming van de nieuwe Regeling Loopbaanvorming voor uitvoerende operationele functies in 2003 (hierna: Regeling) in november 2003 per 1 januari 2003 ingepast in de functie van Verkeersleidersassistent Start Up Controller met - uiteindelijk - niveau 3. Hierbij is tegelijkertijd met terugwerkende kracht vanaf 1 juli 2000 een salarisverhoging van drie periodieken toegekend. Dit besluit is in rechte onaantastbaar.
2.2. Op 27 juni 2006 is mede namens betrokkene aan het bestuur verzocht om de zogenoemde 'pensioenknip' ten gevolge van de salarisverhoging in 2003 en de nabetaling over 2001 t/m 2003 te repareren. Bij besluit van 31 juli 2006 is het verzoek afgewezen. De afwijzing is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 7 december 2007.
2.3. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Het bestuur is veroordeeld tot betaling van de € 13.950,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2007. Ten slotte heeft de rechtbank bepalingen gegeven over griffierecht en proceskosten.
3. Het hoger beroep van het bestuur is erop gericht dat het bestreden besluit alsnog in stand zal blijven. Het hoger beroep van betrokkene is gericht tegen de hoogte van de door de rechtbank vastgestelde vergoeding.
4. De Raad merkt op dat - enigszins anders dan de rechtbank heeft overwogen - tussen partijen niet in geschil is dat er een pensioenknip is ontstaan door de salarisverhoging van november 2003 per 1 januari 2003. Ter zitting van de Raad heeft het bestuur dienaan-gaande - onweersproken - gesteld dat de nabetaling over het verleden geen rol heeft gespeeld in het ontstaan van de pensioenknip. De Raad zal hiervan uitgaan.
4.1. In hoger beroep heeft het bestuur, in afwijking van het bestreden besluit, het stand-punt gehandhaafd dat betrokkene in zijn bezwaar van 27 juni 2006 niet-ontvankelijk was, omdat betrokkene geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de in november 2003 met terugwerkende kracht toegekende en uitbetaalde periodieke verhogingen. De Raad deelt het oordeel van de rechtbank en in grote lijnen haar overwegingen hierover. Het verzoek van betrokkene van 27 juni 2006 was geen bezwaar tegen het besluit van 3 november 2003 en het besluit van 31 juli 2006 was de (eerste) beslissing op een verzoek tot compensatie van het nadeel ten gevolge de pensioenknip.
4.2. Het bestuur betwist het oordeel van de rechtbank dat het verzoek om reparatie van de pensioenknip beoordeeld moet worden in het licht van artikel 83 van het Rechtspositie-reglement Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL), inhoudend ’Het bestuur kan bepalen in welke niet elders voorziene gevallen naar redelijkheid en billijkheid schadeloosstelling en vergoeding van kosten zal worden verleend’. Ook de Raad ziet geen grond voor de opvatting van het bestuur dat deze bepaling uitsluitend betekenis heeft in gevallen waarin een medewerker een dienstongeval overkomt. Dat het bestuur voor die situatie nadere regelgeving heeft gemaakt laat de toepasselijkheid van die bepaling in andere omstandig-heden onverlet.
4.3. Het bestuur acht voorts onjuist het oordeel van de rechtbank, dat de keuze van het bestuur om pensioenknippen niet te repareren geen beleidsregel is.
4.3.1. De Raad overweegt daarover dat het bestuur zijn beslissing om eventuele pensioen-knippen niet meer te repareren, tenzij daarover eerder schriftelijke toezeggingen zijn gedaan, tijdens de langdurige onderhandelingen over de Regeling consequent heeft uitgedragen en dat deze keuze aan de medewerkers bekend is gemaakt in de in hoger beroep overgelegde HRM/HR informatie van 11 november 2002. De motivering voor die keuze was gelegen in de gebleken enorm hoge kosten van dergelijke reparaties. De Raad is van oordeel dat hiermee sprake is van bekendgemaakt en gemotiveerd beleid dat op één lijn gesteld kan worden met een beleidsregel.
De rechtbank heeft het vorenstaande miskend en in zoverre kan de aangevallen uitspraak dan ook niet gevolgd worden.
De Raad voegt hieraan toe dat het bestuur - blijkens de gedingstukken - daarnaast de vaste gedragslijn heeft om het ontstaan van een pensioenknip zo mogelijk te voorkomen. De Raad is van oordeel dat het bestuur met zijn beleid en vaste gedragslijn de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet te buiten is gegaan.
4.4. Het vorenstaande brengt mee dat de Raad - anders dan de rechtbank heeft gedaan - de vraag moet beantwoorden of in de situatie van betrokkene sprake was van een bijzonder geval waarin het bestuur niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren af te wijken van zijn beleid om geen pensioenknippen te repareren. Daarbij moet mede betrokken worden de vraag of het bestuur het ontstaan van een pensioenknip had kunnen voorkomen.
4.4.1. Het bestuur heeft naar voren gebracht dat de financiële gevolgen van de onderhavige pensioenknip nogal beperkt zijn. De Raad begrijpt dat het bestuur ten aanzien van betrokkene in zoverre geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht en betrokkene in zoverre niet als een bijzonder geval aanmerkt. Mede in aanmerking genomen dat betrokkene de (beperkte) omvang van de financiële gevolgen niet heeft betwist, ziet de Raad geen grond om het bestuur niet te volgen in zijn opvatting dat in zoverre bijzondere omstandigheden ontbreken.
4.5. De grieven van betrokkene zijn toegespitst op de handelwijze van het bestuur vóór de besluitvorming van november 2003. Dit betreft met name de keuze van het bestuur in 2002 om de kwestie van de toekenning met terugwerkende kracht van drie periodieken als onderdeel te (blijven) beschouwen van het besluitvormingsproces over de Regeling. Omdat er bij de afwijzing van een onderhandelaarsakkoord in 2002 wel overeenstemming was over de toekenning van die drie periodieken, stond er naar de opvatting van betrokkene niets aan in de weg om die periodieken in 2002 al vast toe te kennen en uit te betalen. Eventueel had die uitbetaling als voorschot gedaan kunnen worden. De belofte van het bestuur om het ontstaan van pensioenknippen te proberen te voorkomen is in de opvatting van betrokkene aldus ook niet waargemaakt. Betrokkene heeft in dat verband ook gewezen op de groep van de Operationele Experts die wel al in 2002 een salarisverhoging met terugwerkende kracht hadden gekregen.
4.5.1. Het bestuur heeft inzake het beroep op het gelijkheidsbeginsel ten opzichte van de Operationele Experts het standpunt ingenomen dat geen sprake is van gelijke gevallen.
De Raad deelt de opvatting van het bestuur. Anders dan bij betrokkene is aan de Operationele Experts al in 2002 met terugwerkende kracht een salarisverhoging toegekend. Bij de functie van de Operationele Experts deed zich in 2002 een andere situatie voor dan bij betrokkene, omdat de (nieuwe) functie van Operationele Expert in 2002 voor het eerst was gewaardeerd. Met voorkoming van een pensioenknip had die uitbetaling niet te maken.
4.5.2. In de omstandigheid dat het bestuur er bij de Verkeersleidersassistenten voor heeft gekozen om de kwestie van de periodieke verhogingen vanaf 2000 als onderdeel van een totaalpakket met de Regeling te beschouwen ziet de Raad geen grond om betrokkene als een bijzonder geval te beschouwen. De Raad wijst er in de eerste plaats op dat de beslissingen hierover bij uitstek tot de bevoegdheid van het bestuur behoren. De Raad kan er ook niet aan voorbij zien, dat betrokkene noch in 2002 noch ter gelegenheid van de inpassing en uitbetaling in 2003 rechtsmiddelen heeft aangewend in verband met een te lang uitblijven van de uitbetaling van de periodieke verhogingen of een voorschot daarop, respectievelijk vanwege de te late uitbetaling van die periodieke verhogingen.
4.5.3. In verband met de door de rechtbank gegeven overweging, dat het bestuur onvoldoende pogingen heeft gedaan om de pensioenknip te voorkomen merkt de Raad in de eerste plaats op dat ook in de opvatting van betrokkene een pensioenknip alleen had kunnen worden voorkomen wanneer, al dan niet bij wijze van voorschot, betalingen hadden plaatsgevonden in 2002.
4.5.4. Betrokkene heeft aangevoerd dat in 2002 het voornemen tot wijziging van de pensioenknip bij een stijging van de berekeningsgrondslag met 10% in plaats van met 25% bekend was. Daarom had het bestuur, gelet op zijn intentie om zo mogelijk pensioenknippen te voorkomen, alle reden gehad om de drie periodieke verhogingen (bij wijze van voorschot) al in 2002 uit te betalen.
De Raad kan betrokkene niet volgen. Na de afwijzing van het onderhandelaarsakkoord in 2002 was de uiteindelijke inhoud van de Regeling geheel ongewis, zodat er ook geen duidelijkheid bestond over het financiële gevolg van de Regeling voor betrokkene. In die situatie valt niet in te zien dat het bestuur in de voornemens van sociale partners tot wijziging van de regeling van de pensioenknip een aanwijzing moest zien voor een serieuze dreiging voor het ontstaan van een pensioenknip bij betrokkene. De knip is uiteindelijk ook heel beperkt gebleven.
Ook in het kader van het streven van het bestuur om pensioenknippen te voorkomen ziet de Raad dus geen reden om ten aanzien van betrokkene bijzondere omstandigheden aanwezig te achten.
4.6. Al het vorenstaande brengt mee dat het hoger beroep van het bestuur slaagt en de aangevallen uitspraak vernietigd moet worden, omdat het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
4.7. Dit brengt eveneens mee dat het hoger beroep van betrokkene, dat voortborduurt op de vernietiging van het bestreden besluit door de rechtbank, geen nadere bespreking behoeft.
5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 7 december 2007 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en K.J. Kraan en G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2010.
(get.) A. Beuker-Tilstra.