ECLI:NL:CRVB:2010:BM6343

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6401 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen mededeling arbeidsverplichtingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Gouda ongegrond werd verklaard. Het College had bij besluit van 3 november 2008 het bezwaar van appellante tegen een mededeling van arbeidsverplichtingen niet-ontvankelijk verklaard. De mededeling, gedaan op 9 mei 2008, was niet gericht op enig rechtsgevolg en kon daarom niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Centrale Raad van Beroep bevestigt deze conclusie en oordeelt dat de mededeling slechts een herinnering aan de bestaande verplichtingen was, die voortvloeiden uit een eerder besluit van 9 oktober 2006. Appellante had eerder al ontheffing van deze verplichtingen aangevraagd, maar het College had dit geweigerd. De Raad stelt vast dat de verplichtingen ten tijde van de mededeling nog golden en dat er geen aanleiding is om de mededeling als een ambtshalve weigering te beschouwen. Het hoger beroep van appellante wordt dan ook afgewezen, en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

09/6401 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 21 oktober 2009, 08/8854 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Gouda (hierna: College)
Datum uitspraak: 11 mei 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. drs. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in het geding met het registratienummer 08/3069 WWB, plaatsgevonden op 30 maart 2010. Appellante is, met kennisgeving, niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. W. Thijssen, werkzaam bij de gemeente Gouda. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In deze zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Bij besluit van 9 oktober 2006 heeft het College geweigerd appellante ontheffing te verlenen van de verplichtingen tot arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB). Bij besluit van 7 maart 2007 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 9 oktober 2006 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bij uitspraak van 6 mei 2008 het beroep tegen het besluit van 7 maart 2007 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van heden onder nummer 08/3069 heeft de Raad die uitspraak bevestigd.
1.2. Bij schrijven van 9 mei 2008 heeft het College - voor zover hier van belang - aan appellante mededeling gedaan van de in artikel 9, eerste lid, van de WWB opgenomen verplichtingen.
1.3. Bij besluit van 3 november 2008 heeft het College het bezwaar tegen het schrijven van 9 mei 2008, voor zover gericht tegen de mededeling van de verplichtingen tot arbeidsinschakeling, niet-ontvankelijk verklaard. Daaraan ligt, gelet op het advies van de bezwaarschriftencommissie Gouda, ten grondslag dat de mededeling geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is. Evenmin kan de mededeling worden aangemerkt als de ambtshalve weigering om appellante ontheffing van de verplichtingen te verlenen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 3 november 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Het hoger beroep is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het College het bezwaar tegen het schrijven van 9 mei 2008, voor zover gericht tegen de mededeling van de verplichtingen tot arbeidsinschakeling, terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.2. De Raad kan dat oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel berust, geheel onderschrijven. Ook de Raad stelt vast dat de verplichtingen tot arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB, gelet op het besluit van 9 oktober 2006, ten tijde van het schrijven van 9 mei 2008 voor appellante onverkort golden. De mededeling van de verplichtingen in het schrijven van 9 mei 2008 strekte er dan ook slechts toe om appellante aan de verplichtingen te herinneren. Voorts bestaat er geen aanleiding om de mededeling van de verplichtingen aan te merken als een ambtshalve weigering om appellante van de verplichtingen ontheffing te verlenen. De mededeling van de arbeidsverplichtingen is dan ook niet op enig rechtsgevolg gericht en kan daarom niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
4.3. Appellante erkent dit ook, maar wijst op de mogelijkheid dat het besluit van 9 oktober 2006 in het geding bij de Raad met het registratienummer 08/3069 WWB niet standhoudt. Volgens appellante is in het geval van een herroeping van het besluit van 9 oktober 2006, waarbij zij alsnog van de verplichtingen tot arbeidsinschakeling wordt ontheven, de mededeling van de verplichtingen tot arbeidsinschakeling in het schrijven van 9 mei 2008 wel op rechtsgevolg gericht. Reeds gelet op de onder 1.1 genoemde uitspraak van de Raad kan dit betoog - wat daar overigens van zij - niet slagen.
4.4. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en J.F. Bandringa en O.L.H.W.I. Korte als leden, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2010.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) R.B.E. van Nimwegen.
AV