ECLI:NL:CRVB:2010:BM6026

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-4916 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot herziening van erkenning als burger-oorlogs-slachtoffer onder de Wubo

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1931 in het voormalige Nederlands-Indië, een verzoek ingediend om erkend te worden als burger-oorlogs-slachtoffer onder de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). Dit verzoek is eerder afgewezen, en appellant heeft meerdere keren geprobeerd deze afwijzing te herzien. De Centrale Raad van Beroep heeft op 20 mei 2010 uitspraak gedaan in het beroep van appellant tegen het besluit van de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, dat op 11 augustus 2009 was genomen. De Raad heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn gepresenteerd die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigen. Appellant had eerder al een aanvraag ingediend die was afgewezen omdat niet was aangetoond dat hij was getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wubo. De Raad heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat de ingebrachte getuigenverklaringen en andere documenten geen nieuwe inzichten boden die de eerdere afwijzing konden ondermijnen. De Raad heeft ook geen termen gezien om proceskosten te vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor nieuwe, relevante informatie bij herzieningsverzoeken, vooral wanneer eerdere aanvragen al zijn beoordeeld en afgewezen.

Uitspraak

09/4916 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 20 mei 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerster van 11 augustus 2009, kenmerk BZ 9041, JZ/P60/2009 (hierna: bestreden besluit), genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: Wubo).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2010. Appellant is daar in persoon verschenen, bijgestaan door [d. V.], terwijl verweerster zich ter zitting heeft laten vertegenwoordigen door mr. A. den Held, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. In november 1994 heeft appellant, geboren in 1931 in het voormalige Nederlands-Indië, bij verweerster een aanvraag ingediend om te worden erkend als burger-oorlogs-slachtoffer in de zin van de Wubo en om toekenning als zodanig van een periodieke uitkering. Appellant heeft hierbij gewezen op het meemaken van een evacuatie en van bombardementen en beschietingen tijdens de Japanse bezetting van het voormalige Nederlands-Indië en daarnaast vooral ook op het meemaken van beschietingen in september 1949 te Makassar tijdens de naoorlogse Bersiap-periode.
Deze aanvraag heeft verweerster afgewezen bij besluit van 13 december 1995, op de grond dat niet is gebleken dat appellant getroffen is geweest door oorlogsgeweld in de zin van de Wubo. Tegen dat besluit heeft appellant geen bezwaar gemaakt, zodat dit in rechte onaantastbaar is geworden.
1.2. Appellant heeft verweerster in oktober 2004 verzocht om het onder 1.1 genoemde besluit te herzien en hem alsnog te erkennen als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo.
Dit verzoek heeft verweerster bij besluit van 10 maart 2005, zoals na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 9 juni 2005, met toepassing van artikel 61, derde lid, van de Wubo afgewezen op de grond dat geen relevante nieuwe gegevens naar voren zijn gekomen. In het bijzonder is hierbij nog overwogen dat de door appellant gestelde beschieting van Makassar tijdens de Bersiap-periode, waarbij het MULO-gebouw werd getroffen, moet hebben plaatsgevonden na de soevereiniteitsoverdracht in december 1949 en daarom valt buiten de werkingssfeer van de Wubo.
Bij uitspraak van 22 juni 2006, nr. 05/4700 WUBO, heeft de Raad het tegen laatstgenoemd besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hierbij is onderschreven het standpunt van verweerster dat van nieuwe feiten of omstandigheden niet is gebleken. Voorts is overwogen, samengevat, dat de gestelde beschietingen te Makassar op basis van historische gegevens, bezien in onderling verband met de door appellant ingezonden getuigenverklaring van [getuige] (destijds als sergeant gelegerd in het Kiss-kampement) en de door appellant zelf gegeven beschrijving, zijn te plaatsen tijdens de historisch bekende periode van onlusten aldaar in de periode van maart 1950 tot augustus 1950.
1.3. In januari 2009 heeft appellant verweerster nogmaals verzocht om hem onder herziening van het onder 1.1 genoemde besluit alsnog te erkennen als burger-oorlogs-slachtoffer in de zin van de Wet. Appellant heeft ter ondersteuning van zijn verzoek een aantal nadere getuigenverklaringen, waaronder een nadere verklaring van [getuige], en een Indonesisch boekje over de Bersiaptijd in Makassar ingebracht, en voorts de namen van een aantal, inmiddels overleden lotgenoten genoemd.
Verweerster heeft dit verzoek afgewezen bij besluit van 14 april 2009, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het nu bestreden besluit, op de grond dat appellant ook deze keer geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht die tot herziening moeten leiden. Hierbij is in aanmerking genomen dat uit de ingebrachte gegevens niet alsnog blijkt van directe betrokkenheid van appellant bij oorlogsgeweld in de zin van de Wubo. Verder is overwogen dat van de genoemde lotgenoten geen gegevens bekend zijn over de gestelde beschietingen.
2. De Raad overweegt, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, het volgende.
2.1. Ingevolge artikel 61, derde lid, van de Wubo is verweerster bevoegd op daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag een door haar gegeven besluit in het voordeel van de bij dat besluit betrokkene te herzien. Deze bevoegdheid is van discretionaire aard, zodat de Raad de wijze waarop verweerster van deze bevoegdheid gebruik maakt met terug-houdendheid dient te toetsen. Dit klemt in dit geval temeer nu het gaat om een herhaald verzoek om herziening, en de afwijzing van een eerder verzoek om herziening al door de Raad is getoetst.
Hierbij staat centraal de vraag of de betrokkene bij het verzoek om herziening dan wel in bezwaar feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht die verweerster bij de eerdere afwijzing niet bekend waren en dat besluit in een zodanig ander licht plaatsen dat verweerster daarin aanleiding had moeten vinden om dat besluit te herzien.
2.2. De Raad heeft in hetgeen door en namens appellant is aangevoerd voor een bevestigende beantwoording van die vraag geen grondslag gevonden.
Bij het onderhavige herzieningsverzoek, en in bezwaar tegen het besluit op dat verzoek, heeft appellant herhaald hetgeen hij reeds ter ondersteuning van zijn eerdere verzoeken had aangevoerd. Ook de nader ingebrachte getuigenverklaringen en het genoemde boekje bieden geen nieuwe kijk op de eerder gestelde en beoordeelde oorlogservaringen van appellant. In het bijzonder is hierin ook niet alsnog een bevestiging uit eigen wetenschap te vinden van directe betrokkenheid van appellant bij, historisch niet gedocumenteerde, beschietingen op het MULO-gebouw in september 1949 te Makassar. Bovendien bevat ook de nadere verklaring van [getuige] wederom gegevens, zoals de door hem genoemde betrokkenheid van de Indonesische marineboot Hang Tua, die juist passen bij de historisch bekende gegevens over onlusten in april 1950 (de zogenoemde Azis-affaire).
2.3. Gelet op het hiervoor overwogene kan niet worden gezegd dat verweerster niet heeft kunnen komen tot haar besluit om niet tot herziening over te gaan.
3. Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat het bestreden besluit in rechte kan standhouden zodat het ingestelde beroep ongegrond dient te worden verklaard.
4. De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene Wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.L.C. Hermans als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2010.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) P.W.J. Hospel.
HD