ECLI:NL:CRVB:2010:BM5995

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-4478 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar in het kader van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft appellante beroep ingesteld tegen een besluit van de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, dat op 9 juli 2009 is genomen. Dit besluit betreft de uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (WUBO). Appellante, die in 1991 als burger-oorlogsslachtoffer is erkend, ontving jaarlijks een vergoeding voor begeleiding tijdens vakantie. Echter, na een vervolgaanvraag in december 2008, heeft de verweerster in maart 2009 aangegeven dat de vergoeding voor de jaren na 2009 niet meer zou worden toegekend. Het bezwaar van appellante tegen deze beslissing werd door de verweerster niet-ontvankelijk verklaard.

Tijdens de zitting op 15 april 2010 heeft appellante haar standpunt toegelicht, waarbij zij aanvoerde dat haar gezondheidsomstandigheden niet waren veranderd en dat zij niet zonder begeleiding kan reizen. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het besluit van 27 maart 2009 niet meer is dan een voornemen en derhalve niet als een besluit kan worden aangemerkt volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat er geen rechtsmiddel van bezwaar openstond.

De Raad heeft geconcludeerd dat appellante elk jaar opnieuw een aanvraag moet indienen, waarbij de beoordeling zal plaatsvinden op basis van de dan geldende omstandigheden. De Raad heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard en geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan op 20 mei 2010.

Uitspraak

09/4478 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 20 mei 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 9 juli 2009, kenmerk BZ 9028, JZ/B90/2009, ten aanzien van haar genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: WUBO).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2010. Daar is appellante verschenen en heeft verweerster zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante, geboren in 1936 in het voormalige Nederlands-Indië, is in 1991 op grond van psychische invaliditeit erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de WUBO. Nadien is appellante op grond van de WUBO jaarlijks in aanmerking gebracht voor een vergoeding van de kosten verbonden aan begeleiding tijdens vakantie, welke vergoeding over de jaren 2003 tot en met 2008 aan haar is toegekend.
1.2. Naar aanleiding van een vervolgaanvraag van december 2008 heeft verweerster bij besluit van 27 maart 2009 aan appellante ook een vergoeding toegekend voor de kosten van begeleiding bij vakantie in 2009. Daarbij heeft verweerster er wel op gewezen dat de vergoeding bij wijze van overgang nog éénmaal is toegekend en dat voor de volgende jaren geen vergoeding meer zal worden verleend. Het daartegen ingediende bezwaar heeft verweerster bij het thans bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard.
1.3. In beroep heeft appellante aangevoerd - samengevat - dat haar gezondheids-omstandigheden niet zijn gewijzigd en dat zij van haar huisarts niet zonder begeleider kan en mag reizen. Appellante verzoekt dan ook om de stopzetting van de voorziening op te heffen.
2. De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden en overweegt daartoe als volgt.
2.1. De overweging in het besluit van 27 maart 2009 inhoudende dat de vergoeding voor begeleiding bij vakantie na het jaar 2009 niet meer zal worden toegekend betekent naar het oordeel van de Raad niet meer dan het uitspreken van een voornemen, waarvan bij het besluit op een vervolgaanvraag kan worden afgeweken. Naar vaste rechtspraak van de Raad is een dergelijk voornemen niet gericht op enig rechtsgevolg en kan niet worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zodat op grond van artikel 7:1 van de Awb het rechtsmiddel van bezwaar niet opstond.
2.2. De Raad ziet nog wel aanleiding te vermelden dat bij het verlenen van de hier aan de orde zijnde voorziening door verweerster wordt uitgegaan van een jaarbenadering hetgeen inhoudt dat de betrokkene elk jaar (opnieuw) een aanvraag daartoe kan/moet indienen. De aanvraag zal dan moeten worden beoordeeld aan de hand van de dan geldende omstandigheden en tegen de besluitvorming op die aanvraag kunnen dan de rechtsmiddelen van bezwaar en beroep worden aangewend.
3. Gezien het voorgaande moet de onder 2 geformuleerde vraag bevestigend worden beantwoord en dient het beroep van appellante ongegrond te worden verklaard.
4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling-Brouwer als leden, in tegenwoordigheid van M. Lammerse als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2010.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M. Lammerse.
HD