[appellant], wonende te Nijmegen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 17 december 2008, 08/857 en 08/3450, (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 mei 2010
Namens appellant heeft mr. L.G.U. Compri, advocaat te Nijmegen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2010. Appellant was niet aanwezig. Voor het Uwv was aanwezig J. de Graaf.
1.1. Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.2. Bij besluit van 24 augustus 2007 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant op 11 september 2007 recht is ontstaan op een werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
1.3. Bij besluit van 14 januari 2008 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 augustus 2007 ongegrond verklaard.
1.4. Hangende het door appellant tegen het besluit van 14 januari 2008 ingestelde beroep heeft het Uwv bij besluit van 3 juni 2008 het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 augustus 2007 alsnog gegrond verklaard, omdat appellants resterende verdiencapaciteit is gewijzigd ten gevolge waarvan zijn mate van arbeidsongeschiktheid is gewijzigd, en voorts omdat eerder is verzuimd de inkomenseis aan appellant bekend te maken. Voor het overige heeft het Uwv zijn besluit van 14 januari 2008 gehandhaafd.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank met beslissingen over proceskosten en griffierecht het beroep tegen het besluit van 14 januari 2008 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven met uitzondering van de bij dit besluit vastgestelde resterende verdiencapaciteit en het beroep tegen het besluit van 3 juni 2008 ongegrond verklaard.
2.2. Met betrekking tot de verzekeringsgeneeskundige grondslag van appellants arbeidsmogelijkheden per 11 september 2007 is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat in de rapporten van de (bezwaar)verzekeringsartsen op begrijpelijke en inzichtelijke wijze is uiteengezet dat, gelet op de beschikbare medische gegevens en gerelateerd aan het geobjectiveerde deel van de klachten, appellant adequaat beperkt is geacht en dat voor het aannemen van verdergaande beperkingen wegens door appellant ondervonden klachten geen medische grond aanwezig is. De stelling van appellant dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat is door de rechtbank niet onderschreven omdat appellant zijn verdergaande beperkingen niet heeft onderbouwd met medische informatie.
2.3. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van appellants arbeidsmogelijkheden per 11 september 2007 is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat een bezwaararbeidsdeskundige in rapporten van 25 april 2008 en 6 augustus 2008 voldoende heeft gemotiveerd waarom de voor appellant geselecteerde functies zijn belastbaarheid niet overschrijden.
3.1. De Raad stelt vast dat hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd een herhaling is van hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd.
3.2. De Raad kan zich vinden in het hiervoor weergegeven oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van de besluitvorming van het Uwv met betrekking tot appellants aanspraken per 11 september 2007. Tevens kan de Raad zich vinden in de aan dit oordeel ten grondslag liggende overwegingen van de rechtbank. De Raad voegt hier nog aan toe dat appellant ook in hoger beroep geen medische stukken heeft ingebracht, waaruit afgeleid zou kunnen worden dat hij verdergaand beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Dit geldt in het bijzonder voor de door hem gestelde klachten van psychische aard.
3.4. Ook met betrekking tot de arbeidskundige grondslag kan de Raad zich vinden in het oordeel waartoe de rechtbank is gekomen. De Raad volstaat met te verwijzen naar de door de rechtbank gebezigde overwegingen.
3.5. Het hoger beroep slaagt dan ook niet.
4. Dit laatste neemt evenwel niet weg dat de Raad zich niet kan vinden in de door de rechtbank genomen beslissing om de rechtsgevolgen van het door haar vernietigde besluit van 14 januari 2008 in stand te laten met uitzondering van de bij dit besluit vastgestelde resterende verdiencapaciteit. Naar het oordeel van de Raad had de rechtbank moeten volstaan met een vernietiging van dit besluit, nu het Uwv dit besluit bij zijn besluit van 3 juni 2008 niet heeft gehandhaafd. Het bezwaar tegen het besluit van 24 augustus 2007 is alsnog gegrond verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij de rechtgevolgen van het besluit van 14 januari 2008 gedeeltelijk in stand zijn gelaten;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
Bepaalt dat het Uwv het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 107,- aan appellant vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2010.
(get.) T.J. van der Torn.