[Appellant], wonende te [woonplaats], Turkije, (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 augustus 2004, 03/5878 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 mei 2010
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft bij brief van 15 april 2008 een nieuwe beslissing op bezwaar in het geding gebracht.
Appellant heeft bij een tweetal brieven gereageerd op de vraag van de Raad welk belang hij nog heeft bij voortzetting van het hoger beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2010. Partijen zijn daarbij, het Uwv met kennisgeving, niet verschenen.
1.1. Appellant, geboren op [datum] 1938, heeft in Nederland werkzaamheden verricht. In verband met arbeidsongeschiktheid is aan hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO) toegekend, aangevuld met een uitkering ingevolge de Toeslagenwet (TW). Met behoud van deze uitkeringen is appellant teruggekeerd naar Turkije.
1.2. Op enig moment heeft het Uwv aan appellant medegedeeld dat de aan hem toegekende toeslag vanaf 1 januari 2000 in een periode van 3 jaar wordt afgebouwd op grond van de Wet beperking export uitkeringen.
1.3. Bij uitspraak van 14 maart 2003 (LJN AF5937) heeft de Raad de afbouw van de toeslag in strijd geacht met artikel 5, eerste lid, van Verdrag 118 betreffende gelijkheid van behandeling van eigen onderdanen en vreemdelingen op het gebied van de sociale zekerheid van 28 juni 1962 (hierna: IAO-verdrag 118). Naar aanleiding van deze uitspraak heeft het Uwv aan appellant de bedragen die sedert 1 januari 2001 in mindering waren gebracht op de uitkering alsnog uitbetaald onder vergoeding van wettelijke rente.
1.4. Bij besluit van 18 augustus 2003 heeft het Uwv de toeslag van appellant ingevolge artikel 4a van de TW per 1 juli 2003 beëindigd. Bij besluit op bezwaar van 7 november 2003 (hierna: besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 augustus 2003 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen besluit 1 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het besluit van 18 augustus 2003 herroepen. Daartoe heeft zij overwogen dat de intrekking van de toeslag per voornoemde datum in strijd is met artikel 5, eerste lid, van IAO-verdrag 118, en voorts in strijd is met artikel 6, eerste lid, van Besluit 3/80 van Associatieraad EG-Turkije, artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en politieke rechten.
3.1. Hangende de procedure in hoger beroep is door het Uwv naar voren gebracht, dat uit nadere controle van het dossier is gebleken dat appellant vanaf 1 februari 2003 geen recht meer had op een toeslag, omdat de WAO-uitkering op die datum reeds was beëindigd in verband met het bereiken van de 65-jarige leeftijd. Door het Uwv is voorts een nieuwe beslissing op bezwaar in het geding gebracht, gedateerd 14 april 2008 (hierna: besluit 2), waarbij besluit 1 is ingetrokken en het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 augustus 2003 niet-ontvankelijk is verklaard, omdat appellant geen belang meer had bij het indienen van bezwaar, aangezien van een beëindiging van de toeslag met ingang van 1 juli 2003 geen sprake kon zijn.
3.2. De Raad heeft besluit 2 met overeenkomstige toepassing van de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) betrokken in deze procedure.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Besluit 1.
4.1. De Raad stelt vast dat het Uwv besluit 1 niet langer handhaaft, nu in besluit 2 is vermeld dat besluit 1 wordt ingetrokken en een nieuwe beslissing op het bezwaar tegen het besluit van 18 augustus 2003 is genomen, gebaseerd op een geheel andere juridische grondslag. Nu niet is gebleken van enig belang van appellant bij een beoordeling van besluit 1, dient het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard te worden.
Besluit 2.
4.2. Tussen partijen is in geschil of het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 augustus 2003, waarbij de toeslag per 1 juli 2003 is ingetrokken, terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.3. Ingevolge artikel 49 van de WAO neemt de arbeidsongeschiktheidsuitkering een einde met ingang van de eerste dag van de maand, waarin de betrokkene de leeftijd van 65 jaar bereikt.
4.4. De Raad stelt vast dat appellant op 25 februari 2003 de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, waardoor hij op grond van deze bepaling met ingang van 1 februari 2003 geen recht meer had op een WAO-uitkering. Mitsdien had appellant ingevolge artikel 2, eerste lid en onder a, TW per 1 februari 2003 evenmin recht op een toeslag op grond van de TW.
4.5. Nu gebleken is dat de WAO-uitkering en de toeslag reeds per 1 februari 2003 zijn beëindigd in verband met het bereiken van de 65-jarige leeftijd, heeft het Uwv terecht vastgesteld dat het besluit van 18 augustus 2003 berust op een vergissing. Dit betekent dat er per 1 juli 2003 geen sprake kon zijn van een intrekking van de toeslag en dat appellant geen belang meer had bij de beoordeling van gestelde intrekking van de toeslag.
4.6. Uit het voorgaande volgt dat het beroep tegen besluit 2 ongegrond verklaard dient te worden.
5. De Raad ziet tot slot geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, nu van voor vergoeding in aanmerking komende kosten niet is gebleken.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk;
Verklaart het beroep tegen besluit 2 ongegrond;
Bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht van € 133,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2010.