ECLI:NL:CRVB:2010:BM5827

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-3190 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar wegens termijnoverschrijding in sociale zekerheidsrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Assen, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ongegrond werd verklaard. Het betreft een verzoek van appellant om bij de berekening van zijn aanvullende beurs het inkomen van zijn vader buiten beschouwing te laten. Dit verzoek werd door de Minister afgewezen omdat de gevraagde bewijsstukken niet waren ontvangen en de bij het verzoek meegezonden stukken onvoldoende waren.

Appellant heeft zijn verzoek via zijn moeder ingediend, maar de Minister verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk vanwege niet verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank oordeelde dat de stelling van de gemachtigde van appellant, dat hij het primaire besluit niet had ontvangen, onvoldoende was om aan te nemen dat er sprake was van verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding.

In hoger beroep herhaalde appellant de eerder aangevoerde gronden, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar te herzien en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De uitspraak werd gedaan door G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 21 mei 2010.

Uitspraak

09/3190 WSF
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 29 april 2009, 08/481 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: de IB-Groep).
Datum uitspraak: 21 mei 2010
I. PROCESVERLOOP
In dit geding is een uitspraak aan de orde over een besluit dat is genomen door de IB-Groep. Op 1 januari 2010 is de Wet van 15 oktober 2009 tot intrekking van de Wet verzelfstandiging informatiseringsbank en wijziging van diverse wetten in verband met de oprichting van de Dienst Uitvoering Onderwijs in werking getreden. Als gevolg hiervan is de IB-Groep opgehouden te bestaan. Ingevolge artikel XXI, eerste lid, van de wet treedt in dit geding de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister) in de plaats van de IB-Groep. In deze uitspraak wordt onder de Minister tevens verstaan de IB-Groep.
Namens appellant is hoger beroep ingesteld door zijn moeder, mevrouw [naam moeder].
De Minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2010. Appellant is niet verschenen. De Minister was vertegenwoordigd door mr. K.F. Hofstee.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft bij brief van 15 maart 2006, ontvangen door de Minister op 29 mei 2006, verzocht om bij de berekening van zijn aanvullende beurs het inkomen van zijn vader buiten beschouwing te laten. Bij brief van 1 juni 2006 heeft de Minister appellant verzocht om nadere bewijsstukken in te zenden. Vervolgens is bij besluit van 19 december 2006 het verzoek afgewezen omdat de gevraagde stukken niet zijn ontvangen en de bij het verzoek meegezonden stukken onvoldoende zijn.
1.2. Bij ongedateerd bezwaarschrift, door de Minister ontvangen op 21 februari 2008, heeft de moeder van appellant bezwaar gemaakt tegen het niet verder in behandeling nemen van het bovengenoemde verzoek van haar zoon.
1.3. Bij besluit op bezwaar van 10 april 2008 (bestreden besluit) heeft de Minister het bezwaar gericht geacht tegen het besluit van 19 december 2006 en dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard in verband met niet verschoonbare termijnoverschrijding.
1.4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hierbij heeft zij overwogen dat de enkele, niet nader toegelichte stelling van de gemachtigde van appellant dat zij aanneemt dat appellant het primaire besluit niet heeft ontvangen nu zij, ook na onderzoek in zijn administratie geen rappel heeft kunnen vinden, onvoldoende is om als stellige ontkenning van de ontvangst van het primaire besluit te kunnen worden beschouwd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat geen sprake is van verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding.
2. In hoger beroep zijn de in eerste aanleg aangevoerde gronden herhaald.
3.1. De Raad overweegt het volgende.
3.2. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. De Raad verwijst naar de overwegingen van de rechtbank terzake en maakt deze tot de zijne.
De Raad is dan ook met de rechtbank van oordeel dat het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
3.3. Gelet op het bovenstaande slaagt het hoger beroep niet.
3.4. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) T.J. van der Torn.
EK