ECLI:NL:CRVB:2010:BM5549

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-2364 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak over terugbetalingsverplichting studiefinanciering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 mei 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Groningen. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij de appellant in beroep ging tegen de door de Minister vastgestelde terugbetalingsverplichting van studiefinanciering vanaf 1 januari 2008. De appellant, woonachtig in Slovenië, stelde dat hij niet in staat was om aan deze verplichting te voldoen vanwege zijn financiële situatie, waaronder het ontbreken van een vaste baan en de hoge kosten van levensonderhoud in Slovenië.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de maatstaf voor de draagkracht van de appellant voor het jaar 2008 gebaseerd is op zijn toetsingsinkomen in 2006, zoals bepaald in de Wet studiefinanciering 2000. De Raad concludeerde dat het besteedbaar inkomen van de appellant niet relevant is voor de vaststelling van zijn draagkracht. Bovendien werd opgemerkt dat de Minister geen bevoegdheid heeft om af te wijken van het wettelijk omschreven begrip toetsingsinkomen.

Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van de appellant afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, waarbij de griffier aanwezig was. Er werd geen proceskostenvergoeding toegekend, aangezien er geen aanleiding voor was. Deze uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de wetgeving omtrent studiefinanciering en de verantwoordelijkheden van de betrokken partijen.

Uitspraak

09/2364 WSF
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], Slovenië (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 9 april 2009, 08/427 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep).
Datum uitspraak: 21 mei 2010
I. PROCESVERLOOP
In dit geding is een uitspraak aan de orde over een besluit dat is genomen door de IB-Groep. Op 1 januari 2010 is de Wet van 15 oktober 2009 tot intrekking van de Wet verzelfstandiging informatiseringsbank en wijziging van diverse wetten in verband met de oprichting van de Dienst Uitvoering Onderwijs in werking getreden. Als gevolg hiervan is de IB-Groep opgehouden te bestaan. Ingevolge artikel XXI, eerste lid, van de wet treedt in dit geding de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister) in de plaats van de IB-Groep. In deze uitspraak wordt onder de Minister tevens verstaan de IB-Groep.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2010. Appellant is niet verschenen. De Minister was vertegenwoordigd door mr. K.F. Hofstee.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant, gericht tegen de door de Minister voor appellant vastgestelde terugbetalingsverplichting vanaf 1 januari 2008, ongegrond verklaard.
2. Appellant stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat hij niet kan voldoen aan de door de Minister vastgestelde terugbetalingsverplichting over 2008 omdat hij geen vaste baan heeft, het leven in Slovenië met twee kinderen duur is en zijn vrouw niet mee wil betalen.
3.1. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd bevat, in vergelijking met zijn stellingname in beroep, geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank.
3.2. Op grond van het bepaalde in artikel 6:11, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) is maatstaf voor de vaststelling van de draagkracht van appellant voor 2008 zijn toetsingsinkomen in het jaar 2006. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Wsf 2000 jo artikel 8, eerste tot en met derde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen is maatstaf voor de vaststelling van het toetsingsinkomen in 2006 het voor appellant vastgestelde belastbaar inkomen over 2006. Het besteedbaar inkomen van appellant is derhalve niet van betekenis voor de vaststelling van zijn draagkracht.
3.3. Ingevolge artikel 11.5, eerste lid en tweede lid, aanhef en onder c van de Wsf 2000 bestaat voor de Minister voorts niet de bevoegdheid om af te wijken van het in de wet omschreven begrip toetsingsinkomen.
4. Het hoger beroep slaagt derhalve niet en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) T.J. van der Torn.
EK