ECLI:NL:CRVB:2010:BM5548

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-1841 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van WAO-uitkering op basis van geen nieuwe feiten of omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 mei 2010 uitspraak gedaan over een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak met betrekking tot de WAO-uitkering van verzoekster. Het verzoek om herziening werd ingediend door de echtgenoot van verzoekster, die zich baseerde op een verslechterde gezondheidssituatie. De Raad heeft vastgesteld dat deze verslechtering geen nieuwe feiten of omstandigheden opleverde die relevant waren voor de beoordeling van de zaak. De eerdere uitspraak van de Raad, die de intrekking van de WAO-uitkering per 21 november 2005 bevestigde, was gebaseerd op de gezondheidstoestand van verzoekster op die datum. De Raad benadrukte dat het rechtsmiddel van herziening enkel kan worden toegepast op basis van nieuwe feiten of omstandigheden die voor de eerdere uitspraak niet bekend waren en die, indien ze eerder bekend waren geweest, tot een andere uitspraak hadden kunnen leiden. Aangezien verzoekster geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen, werd het verzoek om herziening afgewezen. De Raad concludeerde dat de onvrede van verzoekster over de eerdere uitspraak geen grond vormde voor toewijzing van het herzieningsverzoek. Tevens werd er geen proceskostenvergoeding toegekend, omdat er geen aanleiding voor was.

Uitspraak

09/1841 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek van
[Verzoekster], wonende te [woonplaats] (hierna: verzoekster),
om herziening van de uitspraak van de Raad van 23 januari 2009, 07/2707,
in het geding tussen:
verzoekster
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 mei 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens verzoekster heeft haar echtgenoot [naam echtgenoot] verzocht om herziening.
Op het verzoek heeft het Uwv gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2010. Voor verzoekster was [naam echtgenoot] aanwezig. Voor het Uwv was aanwezig mr. W.J. Belder.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij de uitspraak waarvan herziening is verzocht, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 10 april 2007, 06/1358, bevestigd. Bij deze uitspraak van de rechtbank is ongegrond verklaard het beroep van verzoekster tegen het besluit van 25 januari 2006, waarbij is gehandhaafd de intrekking van de aan verzoekster toegekende WAO-uitkering per 21 november 2005.
2. Op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in verband met artikel 21 van de Beroepswet, kan een onherroepelijk geworden uitspraak van de Raad, op verzoek van een partij, worden herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden voor de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift voor de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak hebben kunnen leiden.
3. Naar vaste rechtspraak van de Raad, zoals deze blijkt uit onder meer zijn uitspraak van 3 oktober 2003, LJN AN7982, kan in het kader van het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening slechts worden beoordeeld of op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb juncto artikel 21 van de Beroepswet herziening aangewezen is. Een hernieuwde discussie over de betrokken zaak en de juistheid van de betrokken uitspraak kan in dit kader niet worden gevoerd.
4. De Raad heeft moeten constateren dat verzoekster aan haar verzoek geen nieuw feit en geen nieuwe omstandigheid als vorenbedoeld ten grondslag heeft gelegd. Hetgeen zij aan omstandigheden van medische aard heeft aangevoerd, voor zover betrekking hebbende op haar gezondheidstoestand op 21 november 2005, was al bekend. Voor het overige zien deze omstandigheden op haar gezondheidstoestand van na 21 november 2005. Naar ter zitting van haar kant is verklaard, is het verzoek om herziening vooral ingegeven door haar verslechterde gezondheidssituatie. Deze verslechterde gezondheidssituatie had niet tot een andere uitspraak kunnen leiden, nu de uitspraak van de Raad zag en alleen maar kon zien op de gezondheidssituatie van verzoekster op 21 november 2005. Dat verzoekster zich niet kan vinden in de uitspraak van de Raad van 23 januari 2009, is geen grond om haar verzoek om herziening in te willigen.
5. Uit het hiervoor overwogene volgt dat het verzoek moet worden afgewezen.
6. Voor een proceskostenvergoeding is geen grond.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) T.J. van der Torn.
KR