ECLI:NL:CRVB:2010:BM4920

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-4669 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onverschuldigd betaalde kinderbijslag en boete door de Sociale verzekeringsbank

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 mei 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante, die in beroep ging tegen een beslissing van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de terugvordering van onverschuldigd betaalde kinderbijslag door de Sociale verzekeringsbank (Svb) en de oplegging van een boete aan appellante. De Svb had op 3 februari 2006 besloten de kinderbijslag voor de dochter van appellante met ingang van 23 maart 2003 te beëindigen, omdat appellante vanaf die datum in Engeland werkzaam was en niet meer verzekerd was onder de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Appellante heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit, waardoor het in rechte vaststond dat de Svb onverschuldigd kinderbijslag had betaald.

De Svb heeft vervolgens op 17 november 2006 de onverschuldigd betaalde kinderbijslag van € 1.986,41 teruggevorderd en een boete van € 209,- opgelegd, omdat appellante haar werkzaamheden in Engeland niet tijdig had gemeld. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging. Appellante voerde aan dat het niet tijdig doorgeven van wijzigingen haar niet verweten kon worden, omdat er misbruik was gemaakt van haar identiteitspapieren.

Tijdens de zitting heeft de Svb aangegeven dat de boete niet wordt gehandhaafd, omdat niet kon worden vastgesteld of appellante een verwijt kon worden gemaakt. De Raad overweegt dat de Svb op grond van artikel 24 van de AKW verplicht is tot terugvordering van onverschuldigd betaalde kinderbijslag, tenzij er dringende redenen zijn om hiervan af te zien. De Raad concludeert dat er geen dringende redenen zijn en bevestigt de terugvordering. De boete wordt echter vernietigd, en het primaire besluit van de Svb wordt herroepen voor zover het de boete betreft. De uitspraak van de rechtbank wordt voor het overige bevestigd, en de Svb moet het griffierecht aan appellante vergoeden.

Uitspraak

08/4669 AKW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats], Engeland (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 juni 2008, 07/1505 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 12 mei 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2010. Namens appellante is daarbij verschenen [naam neef], een neef van appellante. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Bos.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 3 februari 2006 heeft de Svb de aan appellante toegekende kinderbijslag ten behoeve van haar [dochter], geboren [in] 1993, met ingang van 23 maart 2003 beëindigd, omdat uit onderzoek zou zijn gebleken dat appellante vanaf die datum werkzaam was in Engeland en niet meer verzekerd was krachtens de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Appellante heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen dit besluit. Bij brief van de dezelfde datum heeft de Svb aan appellante meegedeeld voornemens te zijn de onverschuldigd betaalde kinderbijslag terug te vorderen en een boete op te leggen.
1.2. Bij besluit van 17 november 2006 heeft de Svb de onverschuldigd betaalde kinderbijslag ad € 1.986,41 van appellante teruggevorderd. Tevens is aan appellante een boete van € 209,- opgelegd, omdat zij het feit dat zij met ingang van 23 maart 2003 is gaan werken in Engeland niet dan wel niet tijdig heeft gemeld aan de Svb.
1.3. Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft de Svb bij besluit van 2 mei 2008 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard.
3.1. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het niet tijdig doorgeven van wijzigingen haar niet verweten kan worden, omdat er misbruik is gemaakt van haar identiteitspapieren. Zij stelt in Nederland te hebben verbleven en recht te hebben op kinderbijslag vanaf 23 maart 2003.
3.2. Ter zitting van de Raad is door de gemachtigde van de Svb meegedeeld dat de opgelegde boete niet wordt gehandhaafd, nu op grond van de overgelegde stukken niet nagegaan kan worden of appellante een verwijt kan worden gemaakt.
4. De Raad overweegt het volgende.
De boete
4.1. De Raad stelt vast dat de Svb de opgelegde boete van € 209,- niet langer handhaaft. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit, voor zover betrekking hebbend op de boete, niet in stand kunnen blijven en in zoverre voor vernietiging in aanmerking komen. Voorts ziet de Raad aanleiding om het primaire besluit van
17 november 2006 te herroepen, voor zover betrekking hebbend op de boete.
De terugvordering
4.2. De Raad stelt voorts vast dat appellante geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van de Svb van 3 februari 2006, waarbij haar aanspraak op kinderbijslag voor [dochter] met ingang van 23 maart 2003 is herzien. Dit betekent dat dit besluit in rechte is komen vast te staan en dat rechtens vast staat dat de Svb vanaf die datum onverschuldigd kinderbijslag heeft betaald aan appellante.
4.3. De Svb is op grond van artikel 24 van de AKW gehouden tot terugvordering van onverschuldigd betaalde kinderbijslag. Slechts in geval van dringende redenen is de Svb ingevolge het vierde lid van artikel 24 van de AKW bevoegd geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering. Zoals de Raad reeds meermalen heeft overwogen kunnen dringende redenen als hier bedoeld slechts zijn gelegen in de onaanvaardbaarheid van de -financiële en/of sociale- gevolgen die een terugvordering voor een verzekerde heeft. De Raad moet evenwel constateren dat gesteld noch gebleken is dat appellante ten gevolge van de terugvordering in een noodsituatie als hiervoor bedoeld terechtkomt, zodat geen sprake is van dringende redenen op grond waarvan gedeeltelijk van terugvordering afgezien kan worden.
4.4. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep, voor zover betrekking hebbend op de terugvordering, niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak in zoverre voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten, nu van voor vergoeding in aanmerking komende kosten niet is gebleken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak en het betreden besluit, voor zover betrekking hebbend op de opgelegde boete ad € 209,-;
Verklaart het beroep in zoverre gegrond;
Herroept het primaire besluit van 17 november 2006, voor zover betrekking hebbend op de boete ad € 209,-;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
Bepaalt dat de Svb aan appellante het betaalde griffierecht ad € 146,- dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2010.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) E. Heemsbergen.
JL