ECLI:NL:CRVB:2010:BM3700

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-6146 AW, 08-6280 AW, 08-7156 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van plichtsverzuim en sanctie binnen het ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 april 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een ambtenaar, hierna betrokkene, en het Algemeen Bestuur van de Kamer van Koophandel Midden-Nederland. Betrokkene was eerder berispt voor plichtsverzuim en kreeg in oktober 2006 een disciplinaire straf opgelegd, waarbij 5% van zijn salaris werd ingehouden. De rechtbank Utrecht had het bestreden besluit van het bestuur vernietigd, maar het bestuur ging in hoger beroep. De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte het gehele bestreden besluit had vernietigd, ook voor zover het betrekking had op het schorsingsbesluit. De Raad stelde vast dat het plichtsverzuim van betrokkene, die eerder al was gewaarschuwd, niet onevenredig zwaar was bestraft. De Raad bevestigde dat de rechtsgevolgen van het strafbesluit in stand blijven en vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze het bestreden besluit in zijn geheel had vernietigd. De Raad benadrukte het belang van tijdige verwerking van gegevens en de verantwoordelijkheid van betrokkene, die op de hoogte was van zijn verplichtingen. De uitspraak bevestigt de mogelijkheid van het bestuur om sancties op te leggen bij plichtsverzuim, mits deze in verhouding staan tot de ernst van de gedragingen.

Uitspraak

08/6146 AW
08/6280 AW
08/7156 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[betrokkene], wonende te [woonplaats]t, (hierna: betrokkene)
en
het Algemeen Bestuur van de Kamer van Koophandel Midden- Nederland (hierna: bestuur), als rechtsopvolger van het Algemeen Bestuur van de Kamer van Koophandel Utrecht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 17 september 2008, 07/844 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
betrokkene
en
het bestuur
Datum uitspraak: 22 april 2010
I. PROCESVERLOOP
Beide partijen hebben hoger beroep ingesteld.
Beide partijen hebben een verweerschrift ingediend.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het bestuur op 28 oktober 2008 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen (hierna: besluit 1).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2010. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. P.L.E.M. Krauth, advocaat te Zwolle. Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.P.F. van Duren, advocaat te ‘s-Hertogenbosch, en drs. H.C.W.M. Jooren en I. Osnabrugge, beiden werkzaam bij de Kamer van Koophandel Midden-Nederland.
II. OVERWEGINGEN
1. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van bestuur, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan zijn rechtsvoorganger.
2. Voor een uitgebreid overzicht van de hier van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
2.1. Betrokkene is al vele jaren werkzaam in dienst van het bestuur. In 2006 was hij betrokken bij de registratie van inschrijvingen in het Handelsregister. Wegens het in strijd met de standaardprocedure te laat registreren van stukken, is betrokkene in maart 2006 de disciplinaire straf van berisping opgelegd.
2.2. In augustus 2006 is door de leidinggevende van betrokkene opnieuw ontijdige verwerking van stukken vastgesteld. Daarop is betrokkene bij besluit van 25 augustus 2006 (hierna: schorsingsbesluit) in het belang van de dienst geschorst. Vervolgens is hem bij besluit van 11 oktober 2006 de disciplinaire straf van inhouding van het salaris van 5% over de maand oktober 2006 opgelegd. Na bezwaar zijn bij beslissing van 19 februari 2007 (hierna: bestreden besluit) het schorsingsbesluit en het besluit tot strafoplegging gehandhaafd.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het bestuur opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
3.1. De rechtbank heeft vooropgesteld dat het bestreden besluit onbevoegd genomen was en om die reden moest worden vernietigd. Omdat dat besluit inmiddels was bekrachtigd door het bevoegde orgaan heeft de rechtbank de vraag beantwoord of er reden was de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Zij heeft die vraag ontkennend beantwoord.
3.2. De rechtbank heeft verder vastgesteld dat betrokkene niet binnen de beroepstermijn was opgekomen tegen het schorsingsbesluit en heeft zich beperkt tot beantwoording van de vraag of het bestuur in redelijkheid heeft kunnen besluiten betrokkene de disciplinaire straf op te leggen van de salarisinhouding van 5%.
3.3. De rechtbank heeft die vraag ontkennend beantwoord omdat zij die straf niet evenredig vond aan het begane plichtsverzuim. Zij lette daarbij op de aard en het karakter van de gedragingen en tevens op het feit dat die gedragingen beperkt waren tot het niet tijdig verwerken van stukken op 21 augustus 2006. De rechtbank heeft geoordeeld dat betrokkene ten onrechte het verwijt is gemaakt van het ontijdig verwerken van de op 18 augustus 2006 ontvangen stukken.
4.1. Betrokkene is van opvatting dat hij zich in het geheel niet heeft schuldig gemaakt aan plichtsverzuim.
4.2. Het bestuur is van opvatting dat de omstandigheid dat een deel van het betrokkene verweten plichtsverzuim - terecht - buiten beschouwing moet blijven, niet tot gevolg heeft dat niet meer gezegd kan worden dat de straf voor het (overige) door betrokkene begane plichtsverzuim niet onevenredig zwaar is. Het bestuur heeft de aandacht gevestigd op het belang voor de organisatie en derden van tijdige verwerking van gegevens en heeft er in het bijzonder op gewezen dat betrokkene eerder voor soortgelijk plichtsverzuim is gestraft.
Verder heeft het bestuur gesteld dat de rechtbank het bestreden besluit ten onrechte heeft vernietigd voor zover dat betrekking heeft op het schorsingsbesluit.
5. De Raad overweegt overweegt naar aanleiding hiervan als volgt.
5.1. Hij kan betrokkene niet volgen in zijn opvatting dat hij zich niet aan enig plichtsverzuim heeft schuldig gemaakt. Nu het bestuur al een corrigerende maatregel op disfunctioneren van betrokkene had genomen door middel van de in rechte onaantastbaar geworden, onder 2.1 vermelde berisping, kon het bestuur het door betrokkene opnieuw niet stipt opvolgen van de regels betreffende het tijdig registreren van stukken, respectievelijk het melden van de onmogelijkheid daartoe, aanmerken als plichtsverzuim. De Raad volgt de rechtbank in haar vaststelling dat betrokkene op 21 augustus 2006 door hem te behandelen stukken niet tijdig heeft verwerkt. Hij heeft evenmin gemeld dat hij daartoe niet in staat was. De Raad volgt betrokkene niet in zijn mening dat hij niet verantwoordelijk was voor die tijdige afhandeling omdat hij nog in een inwerkperiode zat. Die omstandigheid kan niet afdoen aan de verplichting van betrokkene, van welke verplichting hij goed op de hoogte was als gevolg van de eerdere berisping en van welke verplichting hij het belang kende.
Het hoger beroep van betrokkene treft dus geen doel.
5.2. De Raad kan het bestuur volgen in zijn opvatting dat de rechtbank de opgelegde straf ten onrechte niet materieel in stand heeft gelaten. Met het bestuur kan worden geoordeeld dat het plichtsverzuim betrekking heeft op een handelen waaraan het bestuur, mede gezien het belang van derden, terecht belang hecht. Verder was betrokkene een meer dan gewaarschuwd man. De omstandigheid dat het bestuur (inmiddels) terecht heeft aanvaard dat een deel van het betrokkene verweten gedrag buiten beschouwing moet blijven, doet niet af aan de mogelijkheid een zwaardere sanctie op te leggen dan eerder was opgelegd. Het bestuur heeft de mogelijkheid die het toepasselijke Basisreglement biedt om voor langere tijd 5% van het salaris in te houden, beperkt tot één maand. De Raad is van oordeel dat die straf daarmee niet in strijd is met de rechtsregel dat geen onevenredigheid mag bestaan tussen een getroffen sanctie en de ernst van het handelen of nalaten op grond waarvan die sanctie is getroffen.
Het hoger beroep van het bestuur treft dus in zoverre doel. De rechtbank heeft ten onrechte niet bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit - wat betreft het strafbesluit - in stand blijven. De Raad zal dat alsnog doen.
5.3. De grief van het bestuur dat de rechtbank ten onrechte het gehele bestreden besluit heeft vernietigd, ook voor zover dat besluit betrekking heeft op het schorsingsbesluit, treft eveneens doel. De rechtbank heeft het beroep niet (tijdig) gericht geacht tegen dat onder-deel van het bestreden besluit en heeft zich beperkt tot de beoordeling van het bezwaar tegen het strafbesluit. De rechtbank had het bestreden besluit dan ook slechts kunnen vernietigen voor zover dat betrekking heeft op het strafbesluit. De Raad zal daarom de aangevallen uitspraak vernietigen voor zover de rechtbank het bestreden besluit in zijn geheel heeft vernietigd. Hij zal het bestreden besluit vernietigen voor zover dat betrekking heeft op het bezwaar tegen het strafbesluit.
6. Gelet op hetgeen de Raad heeft overwogen onder 5.2 is aan besluit 1 dat het bestuur ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft genomen, de rechtsgrond komen te ontvallen. De Raad zal dat besluit daarom vernietigen.
7. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het bestreden besluit (in zijn geheel) is vernietigd;
Vernietigt het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op het bezwaar tegen het strafbesluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit geheel in stand blijven;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige, voor zover aangevochten;
Vernietigt besluit 1.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en A. Beuker-Tilstra en G.F. Walgemoed als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2010.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) P.W.J. Hospel.
HD
Q