[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 1 mei 2009, 08/883 (hierna: aangevallen uitspraak),
het Dagelijks Bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst van de gemeenten Aa en Hunze, Assen en Tynaarlo (hierna: Dagelijks Bestuur)
Datum uitspraak: 22 april 2010
Namens appellant heeft mr. R. van Asperen, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het Dagelijks Bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. van Asperen. Het Dagelijks Bestuur heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant en zijn toenmalige partner [A.] (verder: [A.]) hebben op 9 mei 2008 een aanvraag om bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend voor advocaatkosten. Bij brief van 13 mei 2008 heeft het Dagelijks Bestuur appellant en [A.] verzocht om vóór 21 mei 2008 een aantal voor de behandeling van de aanvraag ontbrekende gegevens te verstrekken, waaronder een volledig ingevuld en door beide aanvragers ondertekend inlichtingenformulier, alle afschriften van bank, giro- en/of spaarrekeningen van appellant en [A.] over de periode van drie maanden voorafgaand aan de aanvraag, alle bewijzen van vermogen en (direct opeisbare) schulden en een toevoeging van de Raad voor Rechtsbijstand betreffende de aanvraag om bijzondere bijstand. De termijn voor het verstrekken van de gegevens is op verzoek van appellant bij brief van 19 mei 2008 verlengd tot 4 juni 2008. Het Dagelijks Bestuur heeft appellant en [A.] er daarbij op gewezen dat de aanvraag niet zal kunnen worden behandeld indien de gegevens niet binnen de gestelde termijn door het Dagelijks Bestuur zijn ontvangen. Bij brief van 16 juni 2008 heeft het Dagelijks Bestuur de termijn voor het overleggen van de ontbrekende gegevens op verzoek van appellant verder verlengd tot 24 juni 2008. Appellant heeft op 16 juni 2008 verklaard dat zijn relatie met [A.] is verbroken. Bij brief van 23 juni 2008 heeft appellant het door hem ingevulde en ondertekende inlichtingenformulier, de bankafschriften van het rekeningnummer dat op zijn naam staat alsmede de gevraagde toevoegingen van de Raad voor Rechtsbijstand overgelegd.
1.2. Bij besluit van 24 juni 2008 heeft het Dagelijks Bestuur onder toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de aanvraag van appellant en [A.] buiten behandeling gesteld op de grond dat zij niet voor 24 juni 2008 alle voor de aanvraag benodigde en gevraagde gegevens hebben verstrekt. Bij besluit van 7 oktober 2008 heeft het Dagelijks Bestuur het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 juni 2008 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
7 oktober 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2. De Raad stelt vast dat de aanvraag om in aanmerking te komen voor bijzondere bijstand ingevolge de WWB is ingediend door appellant en [A.] gezamenlijk. Voor de behandeling van de aanvraag is om die reden van belang dat de gevraagde gegevens en bescheiden van beide aanvragers worden overgelegd. Hiertoe zijn appellant en [A.] binnen een door het Dagelijks Bestuur gestelde termijn in de gelegenheid gesteld.
4.3. De Raad is van oordeel dat het Dagelijks Bestuur onder de gegeven omstandigheden terecht om de bovengenoemde gegevens van beide aanvragers heeft verzocht, nu deze noodzakelijk waren om het recht op bijstand te beoordelen. De door appellant naar voren gebrachte grief dat de relatie met [A.] is beëindigd en dat hem daarom niet kan worden verweten dat hij de gegevens van [A.] niet kan overleggen slaagt niet. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat de situatie ten tijde van de aanvraag van de bijzondere bijstand beoordeeld dient te worden en dat een latere wijziging van de situatie ten opzichte van het moment van de aanvraag voor rekening en risico van de aanvragers komt.
4.4. Op grond van het vorenstaande komt de Raad met de rechtbank tot de conclusie dat het Dagelijks Bestuur bevoegd was de aanvraag van appellant en [A.] buiten behandeling te laten. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond om te oordelen dat het Dagelijks Bestuur niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.5 Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en R. Kooper en N.M. van Waterschoot als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2010.