ECLI:NL:CRVB:2010:BL9818

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/7403 WIA + 09/6802 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.P.M. van de Kerkhof
  • A.E. van Rooij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WGA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 maart 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een WGA-uitkering aan appellant, die in beroep was gegaan tegen eerdere besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had in eerste instantie een afwijzing ontvangen op zijn aanvraag voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na bezwaar tegen deze afwijzing, dat door het Uwv ongegrond werd verklaard, heeft appellant hoger beroep ingesteld. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv in een nieuw besluit op bezwaar, genomen op 15 december 2009, de arbeidsongeschiktheid van appellant op 60% heeft vastgesteld, wat leidde tot recht op een WGA-uitkering met terugwerkende kracht tot 26 januari 2007.

De Raad heeft in zijn overwegingen de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts bevestigd en geconcludeerd dat er geen redenen zijn om aan de juistheid van de conclusies te twijfelen. Appellant had aangevoerd dat hij psychisch meer beperkt was dan door het Uwv was aangenomen, maar dit standpunt was niet onderbouwd met medische stukken. De Raad heeft ook vastgesteld dat appellant, rekening houdend met zijn medische beperkingen, in staat was om de werkzaamheden in de aan het besluit ten grondslag gelegde parttime functies te verrichten.

De uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep tegen het eerste besluit ongegrond had verklaard, werd vernietigd. Het beroep tegen het tweede besluit werd ongegrond verklaard. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.127,- bedroegen, en het griffierecht van € 146,- werd vergoed. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige medische beoordeling bij aanvragen voor arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en de rol van de Raad in het waarborgen van de rechtsbescherming van appellanten.

Uitspraak

08/7403 WIA
09/6802 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 november 2008, 07/3101(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 31 maart 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H. Halfers, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2009. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.A.H. Smithuysen.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
Bij brief van 15 december 2009 heeft het Uwv een nieuw besluit op bezwaar van dezelfde datum ingezonden.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 17 februari 2010. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F. Meijer.
II. OVERWEGINGEN
1. Op de aanvraag van appellant om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv bij besluit van 21 februari 2007 afwijzend beslist, omdat appellant per 26 januari 2007 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het tegen dat besluit door appellant gemaakte bezwaar is door het Uwv bij besluit van 13 juli 2007 (hierna: besluit 1) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen besluit 1 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat gezien zijn klachten de medische grondslag van het bestreden besluit niet juist is en dat hij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen.
3.2. Het Uwv heeft op 15 december 2009 het in rubriek I vermelde besluit op bezwaar genomen (hierna: besluit 2). Bij dat besluit heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 februari 2007 alsnog gegrond verklaard en vastgesteld dat voor appellant met ingang van 26 januari 2007 recht is ontstaan op een WGA-uitkering, omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid moet worden gesteld op 60%. De bezwaarverzekeringsarts heeft in haar rapportage van 2 november 2009 uiteengezet dat ten aanzien van appellant per 26 januari 2007 meer beperkingen in acht dienen te worden genomen, waaronder een urenrestrictie met betrekking tot de werktijden van gemiddeld ongeveer 4 uur per dag en gemiddeld ongeveer 20 uur per week. Deze beperkingen zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 4 november 2009. Met inachtneming daarvan heeft de bezwaararbeidsdeskundige op 18 november 2009 drie parttime functies geselecteerd en ten aanzien van appellant per 26 januari 2007 een mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld van 60,96%.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad stelt vast dat het Uwv met besluit 2 te kennen heeft gegeven dat besluit 1 vanwege een onjuiste medische en arbeidskundige grondslag niet kan worden gehandhaafd. De aangevallen uitspraak, waarbij besluit 1 in stand is gelaten, dient, met gegrondverklaring van het beroep daartegen, te worden vernietigd. Besluit 1 dient eveneens te worden vernietigd. Het hoger beroep van appellant slaagt derhalve.
4.2. De Raad stelt verder vast dat het Uwv met besluit 2 niet geheel aan de bezwaren van appellant is tegemoet gekomen. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, en artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het beroep van appellant geacht mede te zijn gericht tegen besluit 2.
4.3. De Raad kan zich verenigen met de medische grondslag van besluit 2. De bezwaarverzekeringsarts heeft in haar hiervoor vermelde rapportage van 2 november 2009 verslag gedaan van haar bevindingen omtrent de gezondheidstoestand van appellant per 26 januari 2007. Appellant heeft een loopstoornis als gevolg van een aandoening in het nekgedeelte van de wervelkolom. Deze loopstoornis is blijvend. Appellant loopt binnenshuis met een kruk en gebruikt voor afstanden buiten een rollator. Vanwege de klachten ten gevolge van deze stoornis heeft de bezwaarverzekeringsarts meer en zwaardere beperkingen aangenomen en de FML aangepast. Indien rekening wordt gehouden met zijn medische beperkingen, is appellant geschikt voor een belasting van arbeid over de dag van gemiddeld ongeveer 4 uur per dag, aldus de bezwaarverzekeringsarts. De Raad heeft geen redenen om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van dit medisch onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts en de juistheid van de conclusies ervan, waarop besluit 2 is gebaseerd. De Raad onderschrijft de vaststelling van de bij appellant bestaande beperkingen en zijn belastbaarheid voor arbeid ten tijde hier in geding. Het standpunt van appellant dat hij psychisch meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen, is zonder onderbouwing van een medisch stuk gebleven en heeft de Raad, mede gelet op de beschikbare medische gegevens, niet tot een ander oordeel geleid. De Raad merkt nog op, mede gelet op het verhandelde ter zitting, dat in dit geding slechts wordt geoordeeld over de mate van arbeidsongeschiktheid op 26 januari 2007. Met een eventuele verslechtering van de gezondheidstoestand van appellant na deze datum kan in dit geding geen rekening worden gehouden.
4.4. Uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellant vastgestelde medische beperkingen is de Raad, gelet op de hiervoor vermelde rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 18 november 2009, welke rapportage mede is ondertekend door de bezwaarverzekeringsarts, niet gebleken dat appellant de werkzaamheden in de aan besluit 2 ten grondslag gelegde (parttime) functies niet zou kunnen verrichten. De Raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat in de functies lopen laag frequent voorkomt voor een korte aangesloten duur van minder dan 5 minuten achtereen en dat deze belasting valt binnen de belastbaarheid van appellant, die volgens de toelichting bij de FML van 4 november 2009 met krukken ongeveer 20 meter achtereen kan lopen. In de functie van administratief medewerker (sbc-code 315040) is nog sprake van lopen naar een andere afdeling tijdens 2 uur 2 maal 2 minuten. De afstand naar een andere afdeling is groter dan de afstand die appellant met krukken ongeveer 20 meter aaneen kan afleggen. Met behulp van de rollator of van een dossierkarretje kan appellant, aldus de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige, de afstand overbruggen, zodat deze belasting valt binnen de belastbaarheid van appellant. De Raad onderschrijft deze conclusie.
4.5. Uit hetgeen is overwogen onder 4.3 en 4.4 volgt dat het beroep tegen besluit 2 ongegrond dient te worden verklaard.
5. De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten, die appellant redelijkerwijs in beroep bij de rechtbank en in hoger beroep heeft moeten maken. Deze kosten zijn in beroep bij de rechtbank begroot op een bedrag van € 805,- wegens verleende rechtsbijstand voor het indienen van een beroepschrift, het bijwonen van een zitting en het desgevraagd geven van schriftelijke inlichtingen. Deze kosten zijn in hoger beroep begroot op een bedrag van € 322,- wegens verleende rechtsbijstand voor het indienen van een hoger beroepschrift. In totaal een bedrag van € 1.127,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen besluit 1 gegrond en vernietigt dat besluit;
Verklaart het beroep tegen besluit 2 ongegrond;
Veroordeelt het Uwv in de door appellant in beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 1.127,-;
Bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 146,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.M. van de Kerkhof als voorzitter, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2010.
(get.) C.P.M. van de Kerkhof,.
(get.) A.E. van Rooij.
EK