de Korpsbeheerder van de politieregio Fryslân (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 4 juli 2008, 07/968 (hierna: aangevallen uitspraak),
[Betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene),
Datum uitspraak: 18 maart 2010
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft ter uitvoering van de aangevallen uitspraak op 21 augustus 2008 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen (hierna: besluit 1).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2010. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.T. Zwart, werkzaam bij de politieregio Fryslân (hierna: politieregio). Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. H.J. de Wit, jurist van VakGMV.
1. Voor een uitgebreid overzicht van de hier van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Betrokkene was bij de politieregio werkzaam als administratief medewerker. Uit een disciplinair onderzoek in 2006 is gebleken dat betrokkene vaak tijdens zijn werk gebruik heeft gemaakt van internet voor niet-zakelijke doeleinden. In het bijzonder is vastgesteld dat betrokkene de website sugababes.nl heeft bezocht. Verder is gebleken dat betrokkene in de periode september tot december 2004 met een stagiaire een omgang heeft gehad die door haar niet steeds als prettig is ervaren.
1.2. Appellant heeft, onder andere, de onder 1.1 genoemde gedragingen aangemerkt als ernstig plichtsverzuim en betrokkene daarom met ingang van 26 oktober 2006 de straf van ontslag opgelegd.
Na bezwaar is dat ontslag gehandhaafd bij besluit van 14 maart 2007 (hierna: bestreden besluit).
2.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het door betrokkene tegen het bestreden besluit ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Zij heeft appellant niet gevolgd in zijn opvatting dat de aard van de bezochte sites als afzonderlijk plichtsverzuim moet worden aangemerkt. Evenmin heeft zij appellant gevolgd in zijn opvatting dat betrokkene zich heeft schuldig gemaakt aan het bewust afleggen van onjuiste verklaringen.
De rechtbank heeft verder bepalingen gegeven over de vergoeding aan betrokkene van griffierecht en proceskosten.
2.2. De rechtbank heeft de vraag of tussen het vastgestelde plichtsverzuim en de opgelegde straf geen onevenredigheid bestaat, ontkennend beantwoord. Uitvoerig heeft de rechtbank gemotiveerd dat het ongeoorloofd veelvuldig internetgebruik niet de zwaarste maatregel rechtvaardigt. Het plichtsverzuim van betrokkene bij zijn omgang met de stagiaire is door de rechtbank niet als ernstig gekwalificeerd. Daarbij is onder meer gewezen op de omstandigheid dat de stagiaire betrokkene op een volwassen manier tegemoet trad en dat betrokkene geen stagebegeleider van haar was en niet inhoudelijk betrokken was bij de stage.
De rechtbank heeft tot slot vastgesteld dat van de door appellant gestelde imagoschade bij de politie onvoldoende gebleken was.
3. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat het veelvuldig internetgebruik voor privé-doelen als zeer ernstig moet worden gekwalificeerd. Hij heeft onder meer gewezen op de uitspraak van de Raad van 18 oktober 2007, LJN BB6601. Ook blijft appellant van opvatting dat de aard en inhoud van de bezochte websites moeten worden meegewogen. Het betrokkene verweten plichtsverzuim betreffende de omgang met de stagiaire acht appellant onverkort ernstig. Tot slot handhaaft appellant zijn standpunt dat betrokkene verklaringen heeft afgelegd in strijd met de waarheid en dat dit betrokkene kan worden aangerekend als plichtsverzuim.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.1. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de over-wegingen die zij daaraan ten grondslag heeft gelegd. Appellant heeft de Raad er niet van kunnen overtuigen dat betrokkene zich ook aan ander plichtsverzuim heeft schuldig gemaakt dan onder 1.1 is vermeld en door de rechtbank als zodanig is aanvaard. Hij volstaat met een verwijzing naar de aangevallen uitspraak.
De Raad merkt op dat de vergelijking door appellant met de kwestie die aan de orde was in de onder 3 vermelde uitspraak, niet opgaat. Zo was hier geen sprake van een tevoren gesloten overeenkomst over het privégebruik, was er geen sprake van enige externe werking en was de (financiële) omvang van het misbruik onvergelijkbaar klein.
Aan de overwegingen van de rechtbank ter relativering van de ernst van het plichtsverzuim betreffende de omgang met de stagiaire voegt de Raad nog toe dat het hier ging om een stagiaire van bijna 20 jaar oud en dat de stagiaire ook na afloop van de stage geen enkel signaal heeft afgegeven over de soms als onprettig ervaren omgang.
Als van belang voor het oordeel over de zwaarte van de straf overweegt de Raad nog dat betrokkene geen executieve politiefunctie vervulde en dat de kwestie van de omgang met de stagiaire reeds dateert van 2004.
4.1.2. De Raad komt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Betrokkene heeft zich weliswaar schuldig gemaakt aan (ernstig) plichtsverzuim, maar dat rechtvaardigt niet de zwaarste straf.
4.2. Het beroep tegen besluit 1
4.2.1. Appellant heeft bij besluit 1 betrokkene met ingang van 22 november 2006 ontslag verleend wegens ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Dit ontslag is gebaseerd op hetzelfde feitencomplex op basis waarvan het besluit tot strafontslag is genomen. Appellant zag geen aanleiding betrokkene in de gelegenheid te stellen om zich te verbeteren.
4.2.2. Betrokkene, die geacht wordt tegen besluit 1 beroep te hebben ingesteld, is van opvatting dat van de vereiste dossiervorming betreffende de gestelde ongeschiktheid geen sprake is, dat hij altijd prima heeft gefunctioneerd en een onberispelijke staat van dienst had en dat hem ten onrechte geen verbeterkans is geboden. Hij heeft verzocht besluit 1 te vernietigen.
4.2.3. De Raad overweegt dat hij appellant niet kan volgen in zijn mening dat betrokkene er door zijn hier in aanmerking te nemen gedragingen blijk van heeft gegeven dat hij niet beschikt over de voor de functie vereiste eigenschappen, mentaliteit en / of instelling en dat hem om die reden ontslag mag worden verleend. Als daarover anders gedacht zou moeten worden, had betrokkene, gelet op de hem te verwijten gedragingen, in ieder geval de gelegenheid gegeven moeten worden zijn gedrag te verbeteren. Nu dat niet is gebeurd, is het beroep van betrokkene tegen besluit 1 gegrond en moet dat besluit worden vernietigd.
5. Als uitvloeisel van de overwegingen onder 4.1 en 4.2 zal appellant een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen.
6. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze worden begroot op € 805,- aan kosten van rechtsbijstand en € 46,10 aan reiskosten, in totaal € 851,10.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Bepaalt dat appellant een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen met inachtneming van deze uitspraak van de Raad;
Verklaart het beroep tegen besluit 1 gegrond en vernietigt dat besluit;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 851,10;
Bepaalt dat van appellant een griffierecht wordt geheven van € 433,-.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en J.L.P.G. van Thiel als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2010.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.