ECLI:NL:CRVB:2010:BL6744

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-5888 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen WGA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 februari 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot zijn WGA-uitkering. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de toekenning van zijn WGA-uitkering, maar de rechtbank oordeelde dat hij geen procesbelang had bij het aanvechten van de beslissing. De Raad bevestigde dit oordeel en stelde vast dat appellant niet in zijn bezwaar kon worden ontvangen. De Raad oordeelde dat de hoogte van het ongemaximeerde dagloon, dat in de beslissing van het Uwv was vastgesteld, niet van invloed was op de hoogte van de WGA-uitkering, omdat er geen sprake was van een verworven inkomen. De Raad benadrukte dat appellant de mogelijkheid had om bezwaar te maken tegen de vaststelling van het ongemaximeerde dagloon op het moment dat hij inkomen zou gaan verwerven. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werden geen proceskosten aan het Uwv opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

08/5888 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 augustus 2008, 08/405
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 februari 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.G.B. Bergenhenegouwen, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2009 waar appellant noch zijn gemachtigde zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevreden.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 20 maart 2007 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 19 februari 2007 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering van € 2.431,43 per maand (exclusief vakantiegeld), berekend naar het wettelijk vastgestelde maximumdagloon van € 172,48 en voorts naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het zogeheten ongemaximeerde dagloon is in de bij het besluit behorende “Toelichting en berekening” aangegeven en bedraagt € 220,56. Het tegen het besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 17 december 2007 ongegrond verklaard.
1.3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 17 december 2007 vernietigd en - naast bepalingen over de proceskosten en het griffierecht - bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, hetgeen in dit geval inhoudt dat het bezwaar van appellant tegen het besluit van 20 maart 2007 alsnog niet-ontvankelijk is verklaard.
1.4. Deze uitspraak berust op de overweging dat appellant geen (proces)belang had bij zijn bezwaar en dat het Uwv ten onrechte het bezwaar ontvankelijk heeft geacht. De rechtbank heeft in dit verband overwogen dat voor appellant een recht op WGA-uitkering is vastgesteld naar het wettelijk maximumdagloon en dat ten tijde hier van belang geen sprake was van een korting op de uitkering van appellant wegens een verworven inkomen als bedoeld in artikel 61 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en voorts dat aan appellant uitkering is verleend naar de hoogstmogelijke mate van arbeidsongeschiktheid als bedoeld in de Wet WIA. Grieven met betrekking tot het dagloon en het maatmanloon kunnen volgens de rechtbank derhalve niet leiden tot een hogere uitkering. Aangezien een korting van inkomen niet aan de orde was, konden de grieven over het vastgestelde ongemaximeerde dagloon, dat van belang kan zijn bij een korting wegens inkomen als bedoeld in artikel 61, niet tot een ander door appellant gewenst resultaat leiden, aldus de rechtbank.
2. Appellant heeft aangevoerd dat het dagloon wordt vastgesteld bij de toekenning van de uitkering en dat dit niet in een later stadium van de uitkering - indien betrokkene een inkomen gaat verwerven en in verband daarmee een korting krijgt op zijn WGA-uitkering - nog eens kan gebeuren. In dit verband heeft appellant gewezen op de vaste jurisprudentie van de Raad ter zake van de vaststelling van een dagloon op grond van een van de werknemersverzekeringen, waaruit blijkt dat slechts tegen de vaststelling van een dagloon rechtsmiddelen kunnen worden aangewend.
3. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat een eventuele wijziging van het zogeheten ongemaximeerde dagloon, dat in dit geval is bepaald op een bedrag van € 220,56, geen gevolgen heeft voor de aanspraken die reeds bij het primaire besluit van 20 maart 2007 voor appellant zijn vastgesteld. Bij de onderhavige berekening van de WGA-uitkering is de hoogte van het ongemaximeerde dagloon namelijk niet van belang, omdat er geen sprake is van een verworven inkomen. Telkens indien wel een inkomen wordt verworven en om die reden toepassing wordt gegeven aan artikel 61, eerste lid, van de Wet WIA kan naar de mening van het Uwv tegen de vaststelling van het ongemaximeerde dagloon een bezwaarschrift worden ingediend op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Ingevolge artikel 61, eerste lid, van de Wet WIA - zoals die bepaling luidde ten tijde hier van belang - bedraagt de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering per kalendermaand: 0,7 x (A-BxC/D). Daarbij staat voor
A: het maandloon;
B: het in de desbetreffende kalendermaand verworven inkomen;
C: het dagloon waarnaar de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering is berekend;
D: het dagloon waarnaar de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering zou zijn berekend indien dat niet gemaximeerd zou zijn op het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
4.2. In het vierde lid van artikel 61 van deze wet is bepaald hoe de hoogte van de loonaanvullingsuitkering wordt berekend. Bij die berekening wordt in de desbetreffende formule eveneens rekening gehouden met het ongemaximeerde dagloon als hiervoor omschreven onder D, echter hier aangeduid met de letter H.
4.3. De Raad leidt uit hetgeen in hoger beroep is aangevoerd af, dat de grieven van appellant zich enkel richten tegen de hoogte van het ongemaximeerde dagloon zoals deze blijkt uit de “Toelichting en berekening” die geacht wordt deel uit te maken van het besluit van 20 maart 2007.
4.4. Uit het systeem van de Wet WIA volgt dat per kalendermaand de hoogte van de WGA-uitkering wordt vastgesteld. Een wettelijke bepaling op grond waarvan het Uwv is gehouden in een geval als thans aan de orde, waarin in de desbetreffende kalendermaand geen inkomen is verworven, het ongemaximeerde dagloon vast te stellen, ontbreekt. Weliswaar heeft het Uwv in de “Toelichting en berekening” bij het primaire besluit aangegeven wat de hoogte van dat dagloon is, maar gelet op de in artikel 61, eerste lid, van de Wet WIA omschreven berekeningsformule en het feit dat in de desbetreffende maand geen inkomen is verworven als bedoeld in dat artikel 61, eerste lid, onder B, is de hoogte van het ongemaximeerde dagloon in een geval als thans aan de orde niet van invloed op de hoogte van de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering. Het belang voor het Uwv om in een geval als dat van appellant toch een berekening te maken van het ongemaximeerde dagloon is uitsluitend gelegen in het antwoord op de vraag of het wettelijk maximumdagloon wordt overschreden, hetgeen hier het geval is. De hoogte en vaststelling van het wettelijk maximumdagloon is echter niet in geschil. Voor zover appellant het niet eens is met de in de “Toelichting en berekening” bij het bestreden besluit aangegeven hoogte van het ongemaximeerde dagloon, bestaat voor appellant de mogelijkheid tegen de vaststelling van de hoogte van het ongemaximeerde dagloon bij het Uwv bezwaar in te dienen bij gelegenheid van het met toepassing van artikel 61, eerste lid, van de Wet WIA vaststellen van dat dagloon, indien hij in een bepaalde kalendermaand een inkomen is gaan verwerven, dan wel in het geval die vaststelling plaatsvindt bij de toekenning van een loonaanvullingsuitkering als bedoeld in het vierde lid, van dat artikel.
4.5. Met de rechtbank is de Raad dan ook van oordeel dat appellant bij het aanvechten van de onderhavige toekenning van de WGA-uitkering geen procesbelang heeft.
4.6. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant niet in zijn bezwaar kon worden ontvangen. De aangevallen uitspraak komt om die reden voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en A.A.H. Schifferstein en P.J. Jansen als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2010.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.M. Tason Avila.
EK