ECLI:NL:CRVB:2010:BL6380
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- R. Kooper
- O.L.H.W.I. Korte
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de alleenstaande-ouderkorting op de bijstandsverlening onder de Wet werk en bijstand
In deze zaak gaat het om de vraag of de aan appellante verleende teruggaaf van alleenstaande-ouderkorting, gelet op het voorlopige karakter daarvan, behoort tot de inkomensbestanddelen die op de bijstand in mindering strekken. Appellante ontving bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) en had bezwaar gemaakt tegen de verlaging van haar netto-uitkering vanwege de voorlopige teruggaaf van alleenstaande-ouderkorting die zij voor de inkomstenbelasting 2006 had ontvangen. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht had deze teruggaaf in mindering gebracht op de bijstandsverlening, wat leidde tot het geschil.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de alleenstaande-ouderkorting niet valt onder de vermogens- of inkomensbestanddelen die op grond van artikel 31, tweede lid, van de WWB niet tot de middelen worden gerekend. De Raad benadrukt dat de alleenstaande-ouderkorting, in tegenstelling tot de aanvullende alleenstaande ouderkorting, niet is uitgesloten van het middelenbegrip zoals vermeld in de Wet inkomstenbelasting. Dit betekent dat de teruggaaf van de alleenstaande-ouderkorting wel degelijk meetelt als inkomen dat op de bijstandsverlening in mindering komt.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Maastricht, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De Raad stelt dat het College terecht heeft geoordeeld dat de alleenstaande-ouderkorting behoort tot het inkomen dat in aanmerking moet worden genomen bij de vaststelling van de bijstandsverlening. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is openbaar uitgesproken op 16 februari 2010, waarbij de proceskosten niet zijn toegewezen.