ECLI:NL:CRVB:2010:BL6134

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-4596 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische en arbeidskundige grondslagen

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De Centrale Raad van Beroep heeft op 26 februari 2010 uitspraak gedaan in deze zaak, die betrekking heeft op de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante. De Raad overweegt dat de door appellante aangevoerde gronden met betrekking tot haar dagloon niet meer aan de orde zijn, aangezien het verzoek om herziening van het dagloon in de bezwaarfase is afgewezen en deze afwijzing niet is bestreden. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, die geen redenen heeft gevonden om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de conclusies daarvan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsgeneeskundige rapportages en de arbeidskundige beoordeling voldoende onderbouwd zijn en dat appellante in staat is om bepaalde functies te vervullen zonder dat haar belastbaarheid wordt overschreden. De Raad sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat er geen medische contra-indicaties zijn voor het verrichten van arbeid. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

08/4596 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 18 juni 2008, 07/2336 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 februari 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.J.J.A. Hendriks, advocaat te Deurne, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2010, waar voor appellante is verschenen mr. Hendriks, voornoemd, en voor het Uwv M.J.H. Maas.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 3 januari 2007 heeft het Uwv de aan appellante toegekende
WAO-uitkering, die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 22 februari 2007 ingetrokken.
1.2. Aan dit besluit liggen ten grondslag een verzekeringsgeneeskundige rapportage van 13 oktober 2006, een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van eveneens 13 oktober 2006 en een arbeidskundige rapportage van 21 december 2006. Aangenomen is dat er bij appellante beperkingen van haar psychische belastbaarheid aanwezig zijn vooral met betrekking tot stresserende werkomstandigheden en werktempo. De verzekeringsgeneeskundige rapportage vermeldt voorts dat de re-integratie van appellante kansrijker is naarmate het werk meer passend is bij haar niveau en opleiding zowel met betrekking tot onder- als overbelasting. Een medische indicatie om dit als beperking op te nemen in de FML is niet aanwezig geacht. Evenmin is er een medische indicatie aanwezig geacht voor het aannemen van een urenbeperking. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat appellante met het vervullen van de functies van documentalist, medewerker personeelszaken en inkoper een zodanig inkomen kan verwerven dat geen relevante mate van arbeidsongeschiktheid resteert. Naast deze functies heeft de arbeidsdeskundige appellante geschikt geacht voor nog vier andere functies.
1.3. Bij besluit van 19 juni 2007 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 3 januari 2007 in zoverre gegrond verklaard dat de uitkering van appellante per 22 februari 2007 wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Een bezwaarverzekeringsarts heeft in een rapportage van 11 april 2007 aangegeven dat er geen grond is om de FML te wijzigen. Wel heeft een bezwaararbeidsdeskundige in een rapportage van 24 mei 2007 geconstateerd dat in de arbeidskundige rapportage van 21 december 2006 ten onrechte de maatmanomvang is gemaximeerd tot 38 uur per week. Voorts is geconstateerd dat de functie van inkoper niet passend is voor appellante, omdat zij niet beschikt over de daarvoor vereiste, afgeronde HBO-opleiding. Voor deze functie is in de plaats gesteld de eerder als reservefunctie aan appellante voorgehouden functie van telefoniste (centralist) coördinatiecentrum.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 19 juni 2007 ongegrond verklaard.
2.2. Bij haar uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat zij geen redenen heeft om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de juistheid van de conclusies ervan. De rechtbank heeft noch in hetgeen appellante heeft aangevoerd noch in de gedingstukken aanknopingspunten kunnen vinden voor het oordeel dat de voor haar bepaalde objectiveerbare medische beperkingen en de medische belastbaarheid voor arbeid ten tijde in geding niet juist zouden zijn vastgesteld. Met betrekking tot het rapport van 4 november 2003 van de psychologe A. Schilder, waarop appellante in beroep heeft gewezen, en het door haar in beroep ingebrachte rapport van 8 augustus 2007 van de psycholoog H.J.M. Sauren heeft de rechtbank overwogen dat deze rapporten geen aanknopingspunt bieden voor een ander oordeel. Daarbij heeft de rechtbank doorslaggevende betekenis toegekend aan de onderbouwde reactie van de bezwaarverzekeringsarts van 25 september 2007.
2.3. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het besluit van 19 juni 2007 heeft de rechtbank overwogen dat in de diverse arbeidskundige rapportages voldoende is toegelicht dat in de voor appellante geselecteerde functies haar belastbaarheid niet wordt overschreden. Daarbij heeft de rechtbank in het midden gelaten of deze functies liggen onder het werk- en opleidingsniveau van appellante, aangezien uit de medische grondslag van de schatting volgt dat er geen sprake is van een medische contra-indicatie voor het verrichten van arbeid onder het door appellante in het verleden bereikte werk- en opleidingsniveau.
2.4. Met betrekking tot hetgeen appellante heeft aangevoerd over het dagloon, waarnaar haar uitkering wordt berekend, heeft de rechtbank erop gewezen dat het besluit van 19 juni 2007 uitsluitend betrekking heeft op de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante en niet ziet op het aan haar uitkering ten grondslag gelegde dagloon.
3.1. Naar aanleiding van hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd over haar dagloon, namelijk dat hierop ten onrechte niet is ingegaan bij het besluit van 19 juni 2007, overweegt de Raad dat naar ter zitting is gebleken het door appellante in de bezwaarfase gedane verzoek om herziening van het dagloon inmiddels is afgewezen, welke afwijzing door het Uwv is gehandhaafd bij besluit van 26 juni 2009, tegen welk besluit geen beroep is ingesteld. Gelet hierop behoeft het door appellante gestelde geen bespreking.
3.2. Met betrekking tot de in hoger beroep herhaalde stelling van appellante dat, zoals ook de psycholoog Sauren heeft aangegeven, zij op psychische gronden beperkt is met betrekking tot het verrichten van werkzaamheden onder haar niveau en deze beperking dan ook had moeten worden opgenomen in de FML, overweegt de Raad dat hij zich met de rechtbank kan vinden in de reactie van de bezwaarverzekeringsarts van 25 september 2007. Eveneens kan de Raad zich vinden in de bij het verweerschrift van het Uwv gevoegde rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 18 september 2009. De Raad voegt hieraan toe dat, ook al zou moeten worden aangenomen dat appellante op medische gronden niet in staat is werk te verrichten onder haar werk- en opleidingsniveau, althans dat het verrichten van werk onder haar niveau leidt tot uitval, appellante niet kan staande houden dat de voor haar geselecteerde functies onder haar niveau liggen. De Raad verwijst hierbij naar de aan de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 24 mei 2007. Reeds hierom faalt dan ook het door appellante gedane beroep op de uitspraken van de Raad van 29 april 2005, LJN AT5269, en 12 december 2008, LJN BG7135.
3.3. Uit het hiervoor overwogene volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en R. Kruisdijk als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) M.A. van Amerongen.
EK