[appellant], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 3 juni 2008, 07/4383 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Staatssecretaris van Financiën (hierna: staatssecretaris)
Datum uitspraak: 18 februari 2010
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft de staatssecretaris op 4 augustus 2008 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door A.M.P. van Oorschot. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.H. Jacobs, werkzaam bij de Belastingdienst.
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant was werkzaam als groepsfunctionaris E, veldtoetser, bij de Belasting-dienst/Zuidwest, standplaats Breda. Appellant heeft, zowel intern als extern, gesolliciteerd naar de functie van groepsfunctionaris F. In verband daarmee heeft appellant een psychologische test ondergaan en heeft een sollicitatiegesprek met een selectiecommissie plaatsgevonden.
1.2. Bij besluit van 29 september 2006 heeft de minister van Financiën, als rechtsvoorganger van de staatssecretaris, aan appellant meegedeeld dat zijn sollicitatie niet wordt meegenomen in de verdere selectieprocedure, omdat hij niet aan de gestelde eisen voldoet.
2. Bij besluit van 10 september 2007 (hierna: bestreden besluit) is het tegen het besluit van 29 september 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van die uitspraak. Daartoe heeft de rechtbank - samengevat - overwogen dat de staatssecretaris ten onrechte de persoonlijke aantekeningen van de leden van de selectiecommissie niet aan appellant ter inzage heeft gegeven en in de beroepsprocedure niet heeft overgelegd. Voorts was de rechtbank van oordeel dat het eindadvies van de selectiecommissie ten onrechte niet is voorzien van een motivering per beoordelingsaspect. Met het oog op verdere besluit-vorming heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken van een schending van het recht op informatie dan wel van één of meer beginselen van behoorlijk bestuur. Evenmin is gebleken van redenen om de bekwaamheid van de selectiecommissie in twijfel te trekken. Ook de grieven over de wijze waarop het sollicitatiegesprek is gevoerd en de stelling dat onvoldoende betekenis is gehecht aan de psychologische test en de beoordelingen van het functioneren van appellant hebben de rechtbank niet tot het oordeel gebracht dat het bestreden besluit niet in stand kon blijven.
3.1. De staatssecretaris heeft bij besluit van 4 augustus 2008 ter uitvoering van de aangevallen uitspraak het bezwaar gegrond verklaard. Hierbij is overwogen dat het motiveringsgebrek gezien het tijdsverloop niet meer kan worden geheeld. Appellant zal daarom worden uitgenodigd voor een nieuw selectiegesprek. Appellant heeft daarom geen belang meer bij het overleggen van de persoonlijke aantekeningen van de selectie-commissie.
3.2. Aangezien met het besluit van 4 augustus 2008 niet geheel aan het bezwaar van appellant is tegemoetgekomen, strekt het hoger beroep zich gelet op de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tevens uit tot dit besluit.
3.3. Appellant heeft aangevoerd dat hij weliswaar door de rechtbank op een tweetal punten in het gelijk is gesteld, maar dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op een groot aantal onzorgvuldigheden dat in de procedure is voorgevallen, dan wel deze ten onrechte van geringe betekenis heeft geacht. Voorts heeft appellant gesteld dat de staatssecretaris ten onrechte een in de COR-vergadering van 22 mei 2008 gedane toezegging niet bij het besluit van 4 augustus 2008 heeft betrokken. Appellant stelt dat hij recht heeft op directe benoeming in de F-functie zonder een nader selectiegesprek.
4. Naar aanleiding van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, overweegt de Raad als volgt.
4.1. Ter zitting van de Raad heeft appellant toegelicht dat hij, ondanks dat zijn beroep bij de rechtbank voor een groot deel is geslaagd en hem inmiddels een nieuw selectiegesprek is toegezegd, nog belang heeft bij een oordeel over zijn grieven tegen de overige over-wegingen van de rechtbank. Deze kunnen volgens appellant van invloed zijn op de nog komende sollicitatieprocedure. Nu appellant zich niet kan verenigen met de door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven overwegingen over diverse formele aspecten van de sollicitatieprocedure, is de Raad van oordeel dat appellant belang heeft bij een oordeel van de Raad over de grieven van appellant. Indien een oordeel achterwege blijft, kunnen deze aspecten op een later moment immers niet meer ter discussie gesteld worden. De Raad merkt daarbij wel op dat aspecten die de sollicitatie van appellant als externe kandidaat betreffen, zoals de invloed van de psychologische test, in deze procedure niet aan de orde kunnen komen, omdat slechts rechtsmiddelen openstaan tegen de afwijzing van appellant als interne kandidaat, als ambtenaar als zodanig.
4.2. Appellant heeft aangevoerd dat de selectiecommissie in het gesprek ten onrechte de STAR-methode niet heeft toegepast. Met de rechtbank en op de door deze daarvoor gegeven gronden is de Raad van oordeel dat deze grief niet slaagt.
4.3. De Raad onderschrijft ook het oordeel van de rechtbank dat de beoordeling van appellant van 12 april 2006 niet zodanig afwijkt van hetgeen de selectiecommissie heeft vastgesteld, dat het bestreden besluit daarom niet in stand kan blijven. Uit die beoordeling blijkt ook onvoldoende hoe de leidinggevende van appellant op de verschillende onderdelen het functioneren van appellant heeft beoordeeld. Voorts moet aan de beoordeling die appellant van zichzelf heeft gegeven, worden voorbijgegaan.
4.4. Appellant heeft ook in zijn beroepschrift en ter zitting van de Raad bepleit dat gezien de Beeldkrantpublicatie “gezocht allochtone backpacker” het onderwerp diversiteit van het personeelsbestand binnen de selectieprocedure is getrokken. Appellant meent op grond daarvan geen eerlijke kans te hebben gekregen. De Raad is echter niet gebleken dat de staatssecretaris een voorkeursbeleid heeft gevoerd dat ertoe heeft geleid dat de kwaliteiten van appellant niet op hun eigen merites zijn beoordeeld. Appellant heeft geen gegevens vermeld die een aanwijzing voor het tegendeel kunnen geven.
4.5. Appellant heeft vervolgens gesteld dat de leden van de selectiecommissie bekwaamheid missen en de sollicitatieprocedure niet juist hebben laten verlopen. De staatssecretaris heeft ter zitting van de Raad toegelicht dat het nieuwe selectiegesprek door een commissie met andere leden zal worden gevoerd. Dit heeft tot gevolg dat het oordeel van de rechtbank over deze grief van appellant geen verdere bespreking behoeft. Dit geldt ook voor de stelling van appellant dat het recht op informatie is geschonden, nu uit de gedingstukken, zoals door appellant ter zitting van de Raad ook is bevestigd, blijkt dat appellant inmiddels over alle relevante informatie beschikt.
4.6. Ten slotte is de Raad van oordeel dat de stelling van appellant, dat de toezegging in de GOR-vergadering ten onrechte niet bij het besluit van 4 augustus 2008 is betrokken, niet kan slagen. Uit de stukken blijkt dat tijdens de GOR-vergadering is afgesproken dat kandidaten die in bezwaar of beroep gelijk hebben gekregen alsnog boventallig worden geplaatst in de regio van eigen voorkeur. Appellant meent dat hij bij de rechtbank gelijk heeft gekregen zodat ook hij, zonder nader sollicitatiegesprek, in de groepsfunctie F zou moeten worden geplaatst. De Raad volgt appellant hierin niet. Bedoelde afspraak ziet logischerwijs slechts op sollicitanten die in de door hen aangespannen procedure materieel in het gelijk zijn gesteld, te weten sollicitanten die na bezwaar of beroep alsnog geschikt zijn bevonden. Appellant is, anders ook dan de collega op wiens geval hij heeft gewezen, door de selectiecommissie ongeschikt bevonden. In een nieuw sollicitatiegesprek zal dan ook eerst moeten worden vastgesteld of appellant geschikt is voor de groepsfunctie F.
Ter zitting is namens de staatssecretaris toegezegd dat als appellant in de selectieprocedure positief wordt beoordeeld, hij met de opleiding tot groepsfunctionaris E kan beginnen. Als appellant die opleiding met succes afrondt, zal hij met terugwerkende kracht tot de oorspronkelijke benoemingsdatum worden benoemd.
4.7. Gelet op het vorenoverwogene dient de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, te worden bevestigd en het beroep tegen het besluit van 4 augustus 2008 - waartegen appellant geen verdere grieven heeft ingebracht - ongegrond te worden verklaard.
5. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 4 augustus 2008 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en A. Beuker-Tilstra en J.Th. Wolleswinkel als leden, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2010.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.