Als bedoeld in artikel 8:73a en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 21 september 2006, 06/45 (hierna: aangevallen uitspraak),
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 27 januari 2010
Namens appellante heeft mr. W.F.C. van Megen, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
In het kader van dit beroep heeft voormelde gemachtigde bij brief van 4 december 2007 een op verzoek van appellante door R.B. Huitema, neuropsycholoog, uitgebracht rapport in het geding gebracht, vergezeld van een begeleidende brief van 29 november 2007 van J.H.C.M. Fouchier, arts en medisch adviseur.
De bezwaarverzekeringsarts van het Uwv, L. Zwemer, heeft hierop commentaar geleverd, waarna de arts Fouchier, voornoemd, bij brief van 1 april 2008 daarop heeft gereageerd.
De Raad heeft, mede gelet op het rapport van Huitema, voornoemd, aanleiding gezien om R.J.O. van der Ploeg, neuroloog te Assen, te vragen om van verslag en advies te dienen; deze deskundige heeft op 23 februari 2009 rapport uitgebracht.
Bij brief van 21 april 2009, met bijlagen, heeft voormelde gemachtigde verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten (waaronder reiskosten en kosten van ingeschakelde deskundigen).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2009. Eerder vermelde gemachtigde was aanwezig. Het Uwv heeft zich, met voorafgaand bericht, niet doen vertegenwoordigen.
De Raad heeft vastgesteld dat het onderzoek niet volledig is geweest en het onderzoek heropend.
Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 20 juli 2009 een nieuw besluit op bezwaar genomen, waarbij onder meer is besloten appellante alsnog per datum in geding volledig arbeidsongeschikt te achten.
Daarop heeft de gemachtigde van appellante namens haar bij brief van 10 september 2009 het hoger beroep ingetrokken en tegelijk verzocht om veroordeling van het Uwv tot betaling van schade (wettelijke rente) en van proceskosten.
Het Uwv is bij brief van 16 september 2009 door de Raad in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren, waarna het Uwv bij brief van 23 september 2009 heeft medegedeeld daarvan geen gebruik te zullen maken.
Het onderzoek ter zitting heeft wederom plaatsgevonden op 16 december 2009. Beide partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
1. Zoals uit het vorenvermelde blijkt heeft appellante het hoger beroep ingetrokken, omdat aan haar hoger beroep geheel of gedeeltelijk was tegemoetgekomen en is tegelijk met het intrekken van het hoger beroep verzocht om vergoeding van wettelijke rente en van proceskosten, nader gespecificeerd op, onder andere, een bijlage bij een brief van 15 september 2009; deze proceskosten betreffen, behalve kosten van professionele rechtsbijstand, de kosten van ingeschakelde deskundigen alsmede reiskosten.
2. Met betrekking tot het verzoek om schadevergoeding stelt de Raad vast dat het niet langer handhaven van het oorspronkelijke bestreden besluit en het nieuwe besluit op bezwaar van 20 juli 2009 in dit geval meebrengen, dat de gevorderde rente over de na te betalen uitkering voor vergoeding in aanmerking komt. Voor wat betreft de wijze waarop het Uwv deze rente dient te berekenen verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 1 november 1995, LJN ZB1495, JB 1995/314.
3.1. Met betrekking tot de gevorderde proceskosten ziet de Raad aanleiding het Uwv te veroordelen in de door appellante gemaakte proceskosten, bestaande uit beroepsmatig verleende rechtsbijstand, ten bedrage van € 644,- in beroep en € 644,- in hoger beroep, in totaal € 1288,-. Voor vergoeding komen als door appellante gemaakte kosten van ingeschakelde deskundigen de kosten verbonden aan onderzoek en rapportage door de neuropsycholoog Huitema, voornoemd, in aanmerking, ten bedrage van € 1190,- alsmede de kosten van de ingeschakelde medisch adviseur Fouchier ten bedrage van € 260,69 (dit betreft de kosten die samenhangen met de eerder genoemde brieven van 29 november 2007 en 1 april 2008). Ten aanzien van de overige, via de gemachtigde van appellante, ingediende rekeningen van Fouchier zij opgemerkt, dat - daargelaten het ontbreken van een urenspecificatie - uit de gedingstukken niet valt af te leiden op welke ten behoeve van appellante verrichte activiteit deze betrekking hebben, zodat zij niet als redelijkerwijs gemaakte kosten zijn aan te merken.
3.2. De gemaakte reiskosten zoals door de gemachtigde toegelicht, komen ten bedrage van € 16,50 voor vergoeding in aanmerking.
4. De Raad stelt met toepassing van artikel 22, vijfde lid, van de Beroepswet vast dat appellante zich met een verzoek tot vergoeding van het griffierecht in beroep en hoger beroep rechtstreeks tot het Uwv kan wenden.
De Centrale Raad van Beroep,
Veroordeelt het Uwv tot vergoeding van wettelijke rente als in de vorige rubriek van deze uitspraak aangegeven;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een totaal bedrag van € 2755,19 ( € 1288,- plus € 1450,69 plus € 16,50);
Deze uitspraak is gedaan door J. Riphagen in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2010.