ECLI:NL:CRVB:2010:BL2153

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-1007 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring bezwaar inzake bijstandsverlening en termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 januari 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijk verklaring van een bezwaar tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Appellant, die samen met zijn partner [A.B.] bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had bezwaar gemaakt tegen een terugvorderingsbesluit van 6 september 2006. Dit besluit was gericht aan zowel appellant als [A.B.] en betrof een terugvordering van bijstandsbedragen over een bepaalde periode. Appellant stelde dat hij het besluit pas in december 2007 had ontvangen, omdat het eerder verzonden exemplaar door [A.B.] was onderschept.

De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De Raad stelde vast dat het besluit van 6 september 2006 op de juiste wijze was bekendgemaakt aan appellant, en dat de omstandigheid dat [A.B.] appellant mogelijk niet tijdig op de hoogte had gesteld van de ontvangst van het besluit voor rekening en risico van appellant moest worden gelaten. De Raad verwees naar eerdere uitspraken waarin werd overwogen dat indien een bezwaarschrift na afloop van de termijn wordt ingediend, de niet-ontvankelijkverklaring op die grond achterwege blijft, tenzij redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. In dit geval was dat niet aan de orde.

De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd moest worden en zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

09/1007 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 januari 2009, 08/2011 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 26 januari 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.J.G. Tijhuis, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2009. Appellant is, zoals vooraf bericht, niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Mulders, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant en zijn partner [A.B.] (hierna: [A.B.]) ontvingen bijstand naar de norm voor gehuwden op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant stond vanaf 21 maart 2005 ingeschreven op het adres [adres] te Amsterdam. Van 23 mei 2005 tot 2 augustus 2007 stond [A.B.] ook ingeschreven op dit adres. Bij besluit van 8 maart 2006, gericht aan appellant en [A.B.] op genoemd adres, heeft het College de bijstand met ingang van 1 augustus 2005 ingetrokken. Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt.
1.2. Bij besluit van 6 september 2006 heeft het College de kosten van bijstand over de periode van 1 augustus 2005 tot en met 31 januari 2006 van appellant en [A.B.] teruggevorderd tot een bedrag van € 6.390,75. Dit besluit is eveneens aan beiden gericht op genoemd adres.
1.3. Op 13 december 2007 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van 6 september 2006. Hij heeft daarbij gesteld dat hij het besluit van 6 september 2006 eerst in december 2007 heeft ontvangen, omdat het eerder verzonden exemplaar door [A.B.] was onderschept.
1.4. Bij besluit van 16 april 2008 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 6 september 2006 niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 16 april 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschiedt - voor zover hier van belang - de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending aan hen.
4.2. Het besluit van 6 september 2006 is geadresseerd aan appellant en [A.B.] op het adres waar zij beiden stonden ingeschreven. Uit de stellingen van appellant volgt dat dit besluit na verzending op dat adres door [A.B.] is ontvangen. De eerst in beroep geopperde mogelijkheid dat het besluit nooit is verzonden acht de Raad een ongeloofwaardige ontkenning van de verzending. Daaruit volgt dat het besluit ook op de juiste wijze, namelijk door verzending naar diens adres, aan appellant is bekendgemaakt en dat zijn bezwaarschrift te laat is ingediend.
4.3. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een bezwaarschrift dat na afloop van de termijn wordt ingediend niet-ontvankelijkverklaring op die grond achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.4. Met de rechtbank en het College is de Raad van oordeel dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Ten tijde van het besluit van 6 september 2006 voerden appellant en [A.B.] een gezamenlijke huishouding. De omstandigheid dat [A.B.] appellant mogelijk niet of niet tijdig op de hoogte heeft gesteld van de ontvangst van dit besluit, moet onder die omstandigheden, zoals de Raad al vaker heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 april 2007, LJN BA4480) voor rekening en risico van appellant worden gelaten. De aangevallen uitspraak komt daarom voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en J.F. Bandringa en O.L.H.W.I. Korte als leden in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2010.
(get.) R.H.M. Roelofs
(get.) C. de Blaeij
SB