ECLI:NL:CRVB:2010:BL2141

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-2854 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens ontbreken van procesbelang

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam ongegrond werd verklaard. Appellant ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) vanaf 18 mei 2005, maar het College heeft bij besluit van 6 oktober 2006 meegedeeld dat appellant met ingang van die datum geen recht meer had op bijstand. Dit besluit werd later in bezwaar ongegrond verklaard. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak van de rechtbank.

Tijdens de zitting op 24 november 2009 is appellant verschenen, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk. Het College werd vertegenwoordigd door een medewerker van de gemeente Amsterdam. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat appellant ten tijde van het geding recht had op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet, en dat er verrekening heeft plaatsgevonden tussen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) en het College. Hierdoor heeft het College besloten niet meer over te gaan tot terugvordering van de kosten van bijstand van appellant.

De Raad heeft vervolgens ambtshalve de vraag beantwoord of appellant voldoende procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak. De Raad concludeert dat appellant met het onderhavige beroep geen resultaat kan bereiken dat feitelijk voor hem van betekenis is, en dat er geen rechtens relevant belang is gebleken. Daarom heeft de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met R.H.M. Roelofs als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 26 januari 2010.

Uitspraak

08/2854 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 april 2008, 07/443 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 26 januari 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Stap, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2009. Appellant, daartoe ambtshalve opgeroepen, is verschenen, bijgestaan door mr. Stap en E.M. Loukili als tolk. Het College, daartoe ambtshalve opgeroepen, heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. van Kesteren, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving bijstand vanaf 18 mei 2005 naar de norm voor een alleenstaande op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Bij besluit van 6 oktober 2006 heeft het College appellant meegedeeld dat hij met ingang van 18 mei 2005 geen recht meer heeft op bijstand (lees: dat de bijstand met ingang van 18 mei 2005 is ingetrokken). Bij besluit van 14 december 2006 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 6 oktober 2006 ongegrond verklaard.
1.2. Met ingang van 26 oktober 2006 is aan appellant weer bijstand verleend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 14 december 2006 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij vastgesteld dat de door haar te beoordelen periode zich uitstrekte van 18 mei 2005 tot en met de datum van het intrekkingsbesluit van 6 oktober 2006.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad ziet zich, ambtshalve, gesteld voor de vraag of appellant voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak. Uit vaste jurisprudentie van de Raad, bijvoorbeeld de uitspraken van 31 augustus 2006, LJN AY8271 en 9 juni 2009, LJN BJ0878, vloeit voort dat eerst sprake is van (voldoende) processueel belang indien het resultaat, dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
4.2. Gebleken is inmiddels dat appellant ten tijde in geding recht had op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet. Tussen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) en het College heeft voorts verrekening plaatsgevonden, waarbij het UWV de door het College gemaakte kosten van bijstand voor appellant over de in geding zijnde periode heeft vergoed. Het College heeft op grond hiervan besloten, zoals ter zitting uitdrukkelijk is bevestigd, niet meer over te gaan tot terugvordering van de kosten van bijstand van appellant. Bij die stand van zaken kan appellant met het onderhavige beroep geen resultaat bereiken dat feitelijk voor hem van betekenis is. Nu ook overigens niet van een rechtens relevant belang is gebleken dient het hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en J.F. Bandringa en O.L.H.W.I. Korte als leden, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2010.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) C. de Blaeij.
mm