ECLI:NL:CRVB:2010:BL2141
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- J.F. Bandringa
- O.L.H.W.I. Korte
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens ontbreken van procesbelang
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam ongegrond werd verklaard. Appellant ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) vanaf 18 mei 2005, maar het College heeft bij besluit van 6 oktober 2006 meegedeeld dat appellant met ingang van die datum geen recht meer had op bijstand. Dit besluit werd later in bezwaar ongegrond verklaard. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak van de rechtbank.
Tijdens de zitting op 24 november 2009 is appellant verschenen, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk. Het College werd vertegenwoordigd door een medewerker van de gemeente Amsterdam. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat appellant ten tijde van het geding recht had op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet, en dat er verrekening heeft plaatsgevonden tussen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) en het College. Hierdoor heeft het College besloten niet meer over te gaan tot terugvordering van de kosten van bijstand van appellant.
De Raad heeft vervolgens ambtshalve de vraag beantwoord of appellant voldoende procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak. De Raad concludeert dat appellant met het onderhavige beroep geen resultaat kan bereiken dat feitelijk voor hem van betekenis is, en dat er geen rechtens relevant belang is gebleken. Daarom heeft de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met R.H.M. Roelofs als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 26 januari 2010.