ECLI:NL:CRVB:2010:BL2123
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging AOW-pensioen en overlijdensuitkering na overlijden echtgenote
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 januari 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die in Marokko woont, tegen de beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) met betrekking tot zijn AOW-pensioen en overlijdensuitkering na het overlijden van zijn echtgenote op 4 maart 2003. De rechtbank Amsterdam had eerder de uitspraak van de Svb bevestigd, waarin het AOW-pensioen van de echtgenote met ingang van 5 maart 2003 was beëindigd. Appellant ontving sindsdien een lagere AOW-uitkering dan voorheen, wat leidde tot zijn verzoek om een hogere overlijdensuitkering en een remigratie-uitkering. De Svb had echter vastgesteld dat appellant samenwoonde met zijn dochter, wat invloed had op zijn recht op AOW als alleenstaande.
De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat appellant sinds maart 2003 in het genot is van de hoogst mogelijke AOW-uitkering in zijn situatie. Het feit dat deze uitkering lager is dan het gezamenlijke bedrag dat hij met zijn echtgenote ontving, is op zichzelf geen reden om een hogere uitkering toe te kennen. De Raad heeft de eerdere beslissingen van de rechtbank en de Svb bevestigd, waarbij werd gesteld dat appellant geen recht had op een hogere overlijdensuitkering of remigratie-uitkering, omdat de remigratie-uitkering lager was dan zijn AOW-pensioen.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt dat de beëindiging van het AOW-pensioen van de echtgenote van appellant correct was en dat de hoogte van de overlijdensuitkering juist was vastgesteld. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenveroordeling, en de aangevallen uitspraak is in stand gelaten.