ECLI:NL:CRVB:2010:BL2123

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-6510 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging AOW-pensioen en overlijdensuitkering na overlijden echtgenote

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 januari 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die in Marokko woont, tegen de beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) met betrekking tot zijn AOW-pensioen en overlijdensuitkering na het overlijden van zijn echtgenote op 4 maart 2003. De rechtbank Amsterdam had eerder de uitspraak van de Svb bevestigd, waarin het AOW-pensioen van de echtgenote met ingang van 5 maart 2003 was beëindigd. Appellant ontving sindsdien een lagere AOW-uitkering dan voorheen, wat leidde tot zijn verzoek om een hogere overlijdensuitkering en een remigratie-uitkering. De Svb had echter vastgesteld dat appellant samenwoonde met zijn dochter, wat invloed had op zijn recht op AOW als alleenstaande.

De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat appellant sinds maart 2003 in het genot is van de hoogst mogelijke AOW-uitkering in zijn situatie. Het feit dat deze uitkering lager is dan het gezamenlijke bedrag dat hij met zijn echtgenote ontving, is op zichzelf geen reden om een hogere uitkering toe te kennen. De Raad heeft de eerdere beslissingen van de rechtbank en de Svb bevestigd, waarbij werd gesteld dat appellant geen recht had op een hogere overlijdensuitkering of remigratie-uitkering, omdat de remigratie-uitkering lager was dan zijn AOW-pensioen.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt dat de beëindiging van het AOW-pensioen van de echtgenote van appellant correct was en dat de hoogte van de overlijdensuitkering juist was vastgesteld. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenveroordeling, en de aangevallen uitspraak is in stand gelaten.

Uitspraak

08/6510 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te Marokko (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 september 2008, 08/207 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 28 januari 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2009. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.P. van den Berg.
II. OVERWEGINGEN
1.1. De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende - slechts voor zover relevant kort weergegeven - feiten en omstandigheden.
1.2. Appellant en zijn echtgenote ontvingen beiden een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). In verband met het door de Svb ontvangen bericht dat de echtgenote van appellant op 4 maart 2003 overleden was, is bij besluit van 22 september 2004 het ouderdomspensioen van de echtgenote van appellant met ingang van 5 maart 2003 beëindigd. Omdat gebleken was dat appellant samenwoonde met mevrouw [A.B.], heeft de Svb het AOW-pensioen van appellant niet herzien. Aan appellant is wel een overlijdensuitkering toegekend van € 274,73.
1.3. Appellant heeft in bezwaar tegen dit besluit onder meer te kennen gegeven dat mevrouw [A.B.] zijn dochter is en dat hij een hogere overlijdensuitkering en/of toekenning van een remigratie-uitkering wilde in verband met de forse daling van zijn inkomen.
1.4. Bij besluit van 16 december 2005 is de AOW-uitkering van appellant herzien naar de norm van een alleenstaande. Ter zake hiervan is aan hem een nabetaling gedaan van het ten onrechte over de periode van 5 maart 2003 tot en met december 2005 niet betaalde deel van zijn pensioen.
1.5. Bij besluit van 14 december 2007 (hierna: bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellant, voor zover dat betrof de beëindiging van het AOW-pensioen van zijn overleden echtgenote en de verzochte hogere overlijdenuitkering en toekenning van een remigratie-uitkering ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen - waarbij voor eiser appellant, en voor verweerder de Svb moet worden gelezen -:
“In de AOW is niet uitdrukkelijk neergelegd wanneer het ouderdomspensioen eindigt in het geval van het overlijden van de rechthebbende. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft echter in zijn uitspraak van 9 juli 2004 (LJN AQ1027) geoordeeld dat uit de systematiek en de wetsgeschiedenis van de AOW voortvloeit dat er op de dag na het overlijden van de rechthebbende geen recht meer bestaat op ouderdomspensioen. Verweerder heeft dan ook terecht het AOW-pensioen van eisers echtgenote beëindigd met ingang van 5 maart 2003.
Eiser kwam echter niet in aanmerking voor een AOW-pensioen als alleenstaande omdat verweerder veronderstelde dat eiser direct na het overlijden van zijn echtgenote samenwoonde. Verweerder heeft vervolgens geconstateerd dat de bij eiser woonachtige mevrouw [A.B.], zijn dochter betreft. Eiser diende dan ook na het overlijden van zijn echtgenote als alleenstaande te worden aangemerkt. Verweerder heeft eiser bij besluit van 16 december 2005 geïnformeerd over de toekenning van het AOW-pensioen met ingang van 3 maart 2003 naar de norm van een alleenstaande. Eiser heeft derhalve over de periode maart 2003 tot en met december 2005 te weinig AOW-ontvangen. Verweerder heeft dit bij besluit van 16 december 2005 gecorrigeerd.
Blijkens het bestreden besluit bedraagt het aan eiser toegekende AOW-pensioen € 380,58 per maand.
De bruto remigratie-uitkering van eiser dient in mindering te worden gebracht op zijn AOW-pensioen. Nu de remigratie-uitkering van eiser minder bedraagt (€ 344,87) dan het AOW-pensioen heeft verweerder terecht vastgesteld dat de remigratie-uitkering van eiser niet tot uitbetaling komt.
Evenmin is gebleken dat de hoogte van de overlijdensuitkering aan eiser onjuist is vastgesteld.”.
3. In hoger beroep heeft appellant wederom gesteld dat hij recht heeft op een hoger ouderdomspensioen.
4.1. De Raad kan zich geheel verenigen met hetgeen de rechtbank heeft overwogen. Appellant is sedert maart 2003 in het genot van de in zijn situatie hoogst mogelijke AOW-uitkering. Het feit dat het bedrag van de uitkering minder bedraagt dan de uitkeringen die hij tezamen met zijn echtgenote ontving, terwijl zijn bestedingspatroon niet veel veranderd is, vormt op zichzelf geen reden om aan hem een hogere AOW-uitkering toe te kennen.
4.2. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep faalt, zodat het bestreden besluit in stand kan worden gelaten en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2010.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) W. Altenaar.
SB