ECLI:NL:CRVB:2010:BL1136

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/1545 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet aan appellante die in Egypte woont

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 januari 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante, die in Egypte woont, tegen de beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om haar geen ouderdomspensioen toe te kennen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW). De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin werd geoordeeld dat appellante niet verzekerd was geweest krachtens de AOW. Appellante, geboren in 1943, was gehuwd met een man die in Nederland woonde en op 12 april 2000 overleed. De Svb had haar eerder een nabestaandenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW) toegekend, maar deze werd ingetrokken toen appellante de leeftijd van 65 jaar bereikte.

De Svb weigerde op 16 november 2007 om per 1 oktober 2008 een ouderdomspensioen toe te kennen, omdat appellante nooit verzekerd was geweest onder de AOW. Appellante voerde aan dat haar echtgenoot premies voor haar had betaald, maar de Raad oordeelde dat zij nooit in Nederland had gewoond of gewerkt en dus niet verzekerd was. De Raad merkte op dat er geen bepalingen in het verdrag tussen Nederland en Egypte waren die haar als verzekerd konden beschouwen, in tegenstelling tot verdragen met Turkije en Marokko.

De Raad concludeerde dat appellante geen recht had op AOW-pensioen of overlijdensuitkering, omdat haar echtgenoot ten tijde van zijn overlijden geen recht had op AOW. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werden geen proceskosten vergoed.

Uitspraak

09/1545 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats], Egypte (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 december 2008, 08/1520 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 20 januari 2010
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. Y. Tamer, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2010. Appellante en haar gemachtigde zijn daarbij niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.
I. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante, geboren [in] 1943, is in 1965 gehuwd met [naam echtgenoot]. De echtgenoot van appellante heeft in Nederland gewoond, terwijl appellante in Egypte is blijven wonen. Op 12 april 2000 is de echtgenoot van appellante in Nederland overleden. De Svb heeft met ingang van 1 januari 2003 een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) toegekend aan appellante. Deze uitkering is met ingang van 1 oktober 2008 ingetrokken, omdat appellante toen de leeftijd van 65 jaar had bereikt.
1.2. De Svb heeft bij besluit van 16 november 2007 geweigerd om per 1 oktober 2008 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toe te kennen aan appellante, omdat zij nimmer verzekerd is geweest krachtens die wet.
1.3. Appellante heeft in bezwaar aangevoerd dat haar echtgenoot ook voor haar premies krachtens de AOW heeft betaald, zodat zij wel verzekerd is geweest.
1.4. Bij beslissing op bezwaar van 2 februari 2007 (hierna: bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1. In hoger beroep is namens appellante aangevoerd dat het enkele feit dat zij niet verzekerd is geweest ingevolge de AOW niet wil zeggen dat geen recht op AOW-pensioen bestaat. Daarbij is verwezen naar in Marokko en Turkije wonende echtgenotes van in Nederland werkzame migranten, die wel verzekerd worden geacht ingevolge de AOW. Voorts is aangevoerd dat appellante recht heeft op een overlijdensuitkering krachtens de AOW.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Tussen partijen is in geschil of appellante gedurende enig tijdvak verzekerd is geweest ingevolge de AOW of geacht kan worden verzekerd te zijn geweest.
4.3. De Raad stelt voorop dat appellante nimmer in Nederland heeft gewoond of gewerkt, zodat zij op grond van artikel 6 van de AOW niet verzekerd is geweest. Voorts is zij ook op grond van de Besluiten inzake de uitbreiding en beperking van de kring van verzekerden ingevolge de volksverzekeringen niet verplicht verzekerd geweest krachtens de AOW. Zij heeft weliswaar vanaf 1 januari 2003 een ANW-uitkering ontvangen uit Nederland, doch op grond van het toen geldende Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen leidde die uitkering niet tot verzekering krachtens de volksverzekeringen.
4.4. Voorts heeft de rechtbank er terecht op gewezen dat in het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Arabische Republiek Egypte geen bepaling is opgenomen, op grond waarvan de in Egypte wonende echtgenote van een in Nederland werkzame Egyptische migrant medeverzekerd is krachtens de AOW. Het feit dat in de verdragen met Turkije en Marokko wel een zodanige bepaling is opgenomen, kan er niet toe leiden dat ook echtgenotes in andere landen als verzekerd aangemerkt moeten worden.
4.4. De Raad is derhalve met de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat appellante gedurende enig tijdvak verzekerd is geweest krachtens de AOW.
4.6. Ten slotte merkt de Raad nog op dat appellante geen aanspraak kan maken op een overlijdensuitkering, omdat haar echtgenoot ten tijde van zijn overlijden nog geen recht had op een uitkering krachtens de AOW.
4.5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
5. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2010.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) M. Pijper.
mm