ECLI:NL:CRVB:2010:BL0373

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-4299 WWB-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake griffierecht in sociale zekerheidszaken

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 januari 2010 uitspraak gedaan in het verzet van appellant tegen een eerdere uitspraak van 10 november 2009, waarin zijn hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard. De reden voor deze niet-ontvankelijkheid was dat het verschuldigde griffierecht niet binnen de gestelde termijn op de rekening van de Raad was bijgeschreven. Appellant had in zijn verzetschrift aangevoerd dat hij niet in verzuim was en dat zijn brief van 9 september 2009 een verzoek om uitstel van betaling inhield. De Raad heeft deze argumenten in overweging genomen en vastgesteld dat er ten onrechte niet inhoudelijk op het verzoek om uitstel is gereageerd.

De Raad heeft in het licht van het recht op toegang tot de rechter, zoals verankerd in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, besloten dat appellant alsnog de gelegenheid moet krijgen om het verschuldigde griffierecht te voldoen. De uitspraak van 10 november 2009 is vervallen, en het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond. De Raad heeft geen kosten van appellant vastgesteld die voor een veroordeling in de kosten van het verzet in aanmerking zouden komen.

De beslissing houdt in dat appellant binnen zes weken na verzending van de brieven van de griffier het griffierecht in twee zaken, totaal € 220,-, en binnen twaalf weken het griffierecht in drie zaken, totaal € 330,-, moet voldoen. Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van R. Groothuis als griffier, en is openbaar uitgesproken op 21 januari 2010.

Uitspraak

09/4299 WWB-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 17 juli 2009, 09/2583 en 09/2027, (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam
Datum uitspraak: 21 januari 2010
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 10 november 2009 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 10 november 2009 heeft appellant verzet gedaan.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 10 november 2009 berust op de overwegingen dat het verschuldigde griffierecht niet binnen de gestelde termijn is bijgeschreven op de rekening van de Raad dan wel ter griffie is gestort, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
Behalve tegen de aangevallen uitspraak heeft appellant tegelijkertijd eveneens hoger beroep ingesteld tegen vier andere uitspraken van (de voorzieningenrechter van) de rechtbank Amsterdam. In verband hiermee is appellant bij - aangetekend verzonden - brieven van 7 september 2009 uitgenodigd vijf maal € 110,- griffierecht te voldoen. Bij brief van 9 september 2009 heeft appellant gemotiveerd aangegeven daartoe binnen de gestelde termijn (van vier weken) niet in staat te zijn.
Mede gelet op hetgeen in het verzetschrift naar voren is gebracht, is de Raad van oordeel dat de brief van appellant van 9 september 2009 een verzoek om uitstel van betaling inhoudt. Ten onrechte heeft de Raad heeft daarop niet, althans niet inhoudelijk, gereageerd.
In de omstandigheden van het geval ziet de Raad, in het licht van het in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden verankerde recht op toegang tot de rechter, aanleiding het daarheen te leiden dat appellant alsnog in de gelegenheid wordt gesteld het in de vijf hiervoor bedoelde zaken verschuldigde griffierecht te voldoen, en wel als volgt:
- binnen zes weken na verzending van de daartoe strekkende brieven van de griffier van
de Raad het griffierecht in twee zaken, in totaal € 220,-;
- binnen twaalf weken na verzending van de daartoe strekkende brieven van de griffier
van de Raad het griffierecht in drie zaken, in totaal € 330,-.
Het verzet dient gegrond te worden verklaard.
Dit betekent dat de uitspraak van de Raad van 10 november 2009 vervalt en dat het onderzoek, met inachtneming van hetgeen de Raad in deze uitspraak heeft overwogen, wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
Van kosten van appellant waarop een veroordeling in de kosten van het verzet betrekking zou kunnen hebben, is de Raad ten slotte niet gebleken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van R. Groothuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2009.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) R. Groothuis.
mm