[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 17 november 2008, 08/2440 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 31 december 2009
Namens appellante heeft mr. M.M. Bonsen-Lemmers, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2009. Appellante is - met voorafgaand bericht - niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sturmans.
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 25 april 2007 heeft de Svb appellante laten weten dat zij met ingang van het vierde kwartaal van 2005 geen recht meer heeft op kinderbijslag voor haar zoon [naam zoon], geboren [in] 1989. Dit besluit is gebaseerd op het standpunt dat [naam zoon], met ingang van 12 september 2005, niet als schoolgaand kan worden aangemerkt, omdat uit gegevens van het [naam college] College in Londen, Engeland, blijkt dat [naam zoon] niet voldoet aan de eis van 213 klokuren per kwartaal voor zijn opleiding. Subsidiair stelt de Svb dat niet is voldaan aan de onderhoudseis. Het bezwaar tegen dit besluit is bij besluit op bezwaar van 21 januari 2008 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de Svb mocht afgaan op de verklaring van het [naam college] College omtrent het aantal klokuren per kwartaal en de studiebelastinguren per jaar. Nu uit deze verklaring blijkt dat [naam zoon] geen 213 klokuren per kwartaal aan lessen of stages heeft besteed, noch een studiebelasting van 1600 uur per jaar had, heeft de Svb terecht geconcludeerd dat hij niet als schoolgaand in de zin van artikel 7, tweede lid, van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) kan worden aangemerkt. De Svb heeft dus terecht aan appellante geen kinderbijslag vanaf het vierde kwartaal van 2005 toegekend.
3. In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat [naam zoon] in ieder geval ten minste 1600 uur per jaar aan zijn opleiding heeft moeten besteden. Daarnaast stelt appellante gedurende de periode in geding € 200,– per maand aan de kosten van het levensonderhoud van [naam zoon] te hebben bijgedragen, zodat zij ook aan de onderhoudseis heeft voldaan.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Op grond van artikel 7, tweede lid, van de AKW, in samenhang met de Regeling Klokuren (Regeling van 28 september 1998, Stcrt. 185) kan voor [naam zoon], in de kwartalen in geding en voor zover hier van belang, alleen recht op kinderbijslag bestaan als hij in verband met onderwijs of een beroepsopleiding lessen of stages volgt gedurende gemiddeld ten minste 213 klokuren per kwartaal, dan wel sprake is van een studiebelasting van ten minste 1600 uur per jaar. Uit de namens het [naam college] College toegezonden verklaring blijkt dat [naam zoon] in de studiejaren 2005/2006 en 2006/2007 daar onderwijs heeft gevolgd, maar niet heeft voldaan aan de eis van het aantal klokuren of studiebelastingsuren.
4.2. Naar vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 1 augustus 2008, LJN BD9265) mag de Svb, bij de vaststelling van het aantal klokuren of studiebelastinguren, afgaan op de verklaring van de onderwijsinstelling hieromtrent. Noch in bezwaar, noch in beroep, noch in hoger beroep heeft appellante aangegeven wat onjuist is aan de genoemde verklaring. Ze heeft slechts gesteld dat bij de opleiding een verplichte zelfstudiedag hoorde, zonder dit met nadere bewijzen te onderbouwen. Mede gelet hierop ziet de Raad onvoldoende aanleiding om op grond van de overgelegde gegevens te twijfelen aan de omvang van de lesuren zoals die blijkt uit de schoolverklaring. Evenmin kan gezegd worden dat [naam zoon], met inachtneming van deze zelfstudiedag, voldaan zou hebben aan het aantal studiebelastingsuren per jaar.
4.3. Nu [naam zoon] niet aangemerkt kan worden als onderwijsvolgend als bedoeld in artikel 7 van de AKW, is de vraag of appellante heeft voldaan aan de onderhoudseis niet meer van belang.
5. De Raad komt tot de conclusie dat de rechtbank het bestreden besluit terecht in stand heeft gelaten.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 december 2009.