ECLI:NL:CRVB:2009:BL0685

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/1572 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.C. Schoemaker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van loongerelateerde WW-uitkering op basis van WAO-vervolgdagloon

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 december 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een loongerelateerde WW-uitkering aan appellante, die eerder een WAO-uitkering ontving. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de berekening van haar WW-dagloon, dat was vastgesteld op basis van het WAO-vervolgdagloon. De Raad oordeelde dat de berekening van het dagloon correct was, conform artikel 13, zesde lid, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen. Dit artikel stelt dat het dagloon kan worden berekend op basis van het WAO-vervolgdagloon, wat in lijn is met de wetgeving die vereist dat het dagloon voldoende inkomensbescherming biedt op het welvaartsniveau dat de werknemer had voor het intreden van het verzekerde risico.

De Raad benadrukte dat de rechtbank Zwolle-Lelystad in haar eerdere uitspraak terecht had geoordeeld dat de afwijking van artikel 45 van de WW niet in strijd was met de wet. De rechtbank had ook verwezen naar de Memorie van Toelichting bij de Wet administratieve lastenverlichting en vereenvoudiging in sociale verzekeringswetten, waaruit blijkt dat de wetgever de mogelijkheid heeft om regels te stellen die de berekening van het dagloon vereenvoudigen, zolang deze binnen de kaders van de wet blijven.

Appellante voerde aan dat de toepassing van artikel 13, zesde lid, van het Besluit de band met het in de referteperiode genoten loon verbreekt, maar de Raad verwierp dit argument. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank diende te worden bevestigd en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak bevestigt de noodzaak om het dagloon te baseren op het welvaartsniveau van de werknemer ten tijde van het intreden van het risico, en dat de wetgeving ruimte biedt voor afwijkende regels die dit principe ondersteunen.

Uitspraak

09/1572 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 4 februari 2009, 08/1187 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 8 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.R. van der Veen, werkzaam bij de Stichting Achmea Rechtsbijstand te Leeuwarden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2009, waar appellante, met voorafgaand bericht, niet is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W. van Dalfsen, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop rustende bepalingen zoals die luidden ten tijde hier van belang.
1.1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
1.2. Appellante, laatstelijk werkzaam geweest als office-manager in dienst van [naam werkgever], ontving met ingang van 9 oktober 2000 een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Bij besluit van 29 januari 2008 is haar WAO-uitkering per 30 maart 2008 verlaagd naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 35-45.
1.3. Naar aanleiding van haar aanvraag om een uitkering op grond van de WW is bij besluit van 21 februari 2008 aan appellante met ingang van 31 maart 2008 een loongerelateerde WW-uitkering toegekend welke - onder toepassing van artikel 13, zesde lid, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (hierna: het Besluit) - is berekend naar een van het WAO-vervolgdagloon afgeleid dagloon van € 74,68. Bij besluit van 18 juni 2008 heeft het Uwv het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het tegen het besluit van 18 juni 2008 ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe - onder verwijzing naar de Memorie van Toelichting Wet administratieve lastenverlichting en vereenvoudiging in sociale verzekeringswetten (hierna: Walvis) ( Kamerstukken Tweede Kamer 2001-2002, nr. 3, p.112), alsmede de nota van toelichting bij het Besluit - overwogen dat artikel 13, zesde lid, van het Besluit niet alleen een nadere maar ook een afwijkende regel inhoudt van artikel 45 van de WW. De rechtbank stelt evenwel vast dat deze afwijking niet strijdig is met de strekking van artikel 45, eerste lid, van de WW. Met Walvis is de gelijkstelling van het SV-premieloon aan het SV-uitkeringsloon (equivalentie) ingevoerd, te weten dat de grondslag voor de uitkering gelijk is aan de grondslag voor de premieheffing. Uit deze keuze vloeit voort dat het dagloon gebaseerd wordt op hetzelfde loon als dat waarover in de periode voorafgaand aan het risico premie is betaald (historisch dagloon). Artikel 13 van het Besluit verlaat dit uitgangspunt naar het oordeel van de rechtbank niet. Bovendien biedt artikel 45, tweede lid, van de WW grondslag voor de afwijking. Blijkens de Nota van toelichting hierop betreft artikel 13, eerste lid, van het Besluit een vereenvoudigingsregel, terwijl artikel 13, zesde lid, van het Besluit is ingegeven door de wens te voorkomen dat de overgang van een WAO-vervolgdagloon naar een WW-uitkering leidt tot een verhoging van het dagloon. Beide uitwerkingen passen binnen de ruimte die de wetgever bij de delegatie voor ogen heeft gestaan.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar WW-dagloon ten onrechte is gebaseerd op het WAO-vervolgdagloon. Artikel 13, zesde lid, van het Besluit verbreekt in het geheel de band met het in de referteperiode genoten loon en is daarmee in strijd met artikel 45, eerste lid, van de WW.
4. Het Uwv kan zich in deze uitspraak vinden.
5. De Raad overweegt het volgende.
5.1. De Raad kan zich geheel verenigen met het oordeel van de rechtbank, zoals onder 2 weergegeven, en verwijst daarbij naar zijn recente uitspraak van 14 mei 2009 (onder meer LJN BI4685). Daarin heeft de Raad in een soortgelijk geding - kort samengevat - het volgende oordeel neergelegd. Met de invoering van Walvis is ook de tekst van, onder meer, artikel 45 van de WW tot stand gekomen. In de toelichting hierop, waarbij wordt verwezen naar de gelijkluidende bepaling in artikel 15 van de Ziektewet, blijkt dat in dit artikel de gedachte tot uitdrukking wordt gebracht dat de uitkering gebaseerd dient te worden op basis van verdiensten in het verleden (historisch dagloon). Deze grondslag is zodanig uitgewerkt dat het dagloon wordt berekend door het loon dat de werknemer in een jaar voorafgaand aan het intreden van de arbeidsongeschiktheid verdiende, te vertalen naar het loon dat gemiddeld per dag werd verdiend. Artikel 45, tweede lid, van de WW biedt vervolgens de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur nadere en zonodig afwijkende regels te stellen voor de vaststelling van het dagloon, inclusief de vaststelling van begrippen als ‘een jaar’ en ‘het loon’. Met deze laatste zinsnede is de bevoegdheid van de regelgever om afwijkende regels te stellen begrensd.
De delegatiebepaling maakt geen regels mogelijk die ingaan tegen het uitgangspunt van het historisch dagloon, maar zij maakt wel regels mogelijk die, binnen dat uitgangspunt blijvend, de periode van inkomsten of het loonbegrip betreffen. Met het bepaalde in artikel 13, eerste lid, van het Besluit in verbinding met artikel 13, zesde lid, van het Besluit wordt voorkomen dat toepassing van de hoofdregel voor de dagloonberekening, zoals neergelegd in artikel 45, eerste lid, van de WW tot een resultaat leidt dat in strijd is met het principe dat het dagloon een weerspiegeling moet zijn van het welvaartsniveau van betrokkene bij het intreden van het verzekerde risico. Het resultaat zou immers zijn een WW-dagloon dat in het algemeen hoger is dan het welvaartsniveau ten tijde van het intreden van de werkloosheid. Met de aansluiting bij het WAO-vervolgdagloon wordt recht gedaan aan het vereiste dat het dagloon voldoende inkomensbescherming biedt op het welvaartsniveau dat de werknemer had voor het intreden van het verzekerde risico. Bij het intreden van de ziekte en arbeidsongeschiktheid was dat het voorheen genoten loon en na het verstrijken van de uitkeringsduur van de loondervingsuitkering WAO is dat de WAO-vervolguitkering.
5.2. Het hoger beroep treft mitsdien geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2009.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
IJ