ECLI:NL:CRVB:2009:BK8458

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-1677 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die na een auto-ongeluk in 1999 arbeidsongeschikt was verklaard. Appellante ontving een uitkering op basis van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid, maar het Uwv heeft deze uitkering per 18 december 2006 verlaagd naar 35 tot 45% op basis van een medisch onderzoek. Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing, waarbij zij aanvoert dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar klachten en dat de vastgestelde beperkingen onjuist zijn. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. De Raad oordeelt dat de door het Uwv aangenomen functies terecht zijn geacht voor appellante, en dat er geen aanleiding is voor het aannemen van verdergaande beperkingen. De Raad wijst erop dat de eigen opvatting van appellante over haar beperkingen niet doorslaggevend is; bepalend is of er op medische gronden sprake is van arbeidsongeschiktheid. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en de beslissing van het Uwv om de uitkering te verlagen.

Uitspraak

09/1677 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 10 februari 2009, 07/658 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 30 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft K. Abel, verbonden aan Juricon adviesgroep B.V. te Assen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft het Uwv de Raad bij brief van 12 oktober 2009 nadere stukken doen toekomen.
Bij brieven van 15 oktober 2009 en 28 oktober 2009 heeft de gemachtigde van appellante gereageerd en afschriften overgelegd van zijn brief- en e-mailwisseling op 15 en 27 oktober 2009 met de door de rechtbank geraadpleegde deskundige, de neuroloog dr. J.F. de Rijk-van Andel.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2009. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door J.R. Beukema, kantoorgenoot van K. Abel, en het Uwv is verschenen bij zijn gemachtigde mr. W.P.F. Oosterbos.
II. OVERWEGINGEN
1.1. De Raad neemt als vaststaande aan de feiten die de rechtbank in de aangevallen uitspraak onder de overwegingen 3 tot en met 11 heeft vermeld en merkt hier nog het volgende op.
1.2. Appellante, geboren [in] 1973, was werkzaam als fulltime groepsleerkracht. In 1999 is zij na een auto-ongeluk uitgevallen ten gevolge van een whiplashtrauma. Na het einde van de wachttijd heeft zij met ingang van 20 januari 2000 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Tijdens het herstelproces overkwam haar in 2003 nogmaals een auto-ongeluk.
2.1. Bij besluit van 17 oktober 2006 heeft het Uwv deze uitkering met ingang van 18 december 2006 verlaagd en berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid
van 35 tot 45%.
2.2. Bij besluit van 26 juni 2007 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Dit besluit berust op het standpunt dat appellante op 18 december 2006 weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat zij met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies.
2.3. De rechtbank heeft in beroep besloten een deskundige in te schakelen en heeft als zodanig benoemd de neuroloog dr. J.F. de Rijk-van Andel. Nadat deze deskundige op 4 september 2008 haar rapport ter zake had uitgebracht en de bezwaarverzekeringsarts daarop had gereageerd in zijn rapport van 19 september 2008, heeft de rechtbank geoordeeld dat aan de conclusies van de deskundige doorslaggevende betekenis wordt toegekend. Naar het oordeel van de rechtbank biedt het geheel van de beschikbare medische verklaringen en rapporten, waaronder het rapport van de deskundige, onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat wat de klachten van appellante betreft in dit geval is voldaan aan de eis van objectivering. De rechtbank heeft dan ook geen aanleiding gezien voor het oordeel dat appellante de geduide functies niet kan of mag verrichten. In de aangevallen uitspraak is het tegen het bestreden besluit gerichte beroep van appellante ongegrond verklaard.
3.1. In hoger beroep heeft appellante enkel medische grieven aangevoerd en in dat verband gesteld dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar klachten en dat de beperkingen, zowel door het Uwv als door de rechtbank ingeschakelde deskundige, onjuist zijn vastgesteld. Naar de mening van appellante is zij gezien haar beperkingen niet in staat de geduide functies te verrichten. In dit verband heeft appellante gewezen op het verzekeringsgeneeskundig protocol Whiplash associated disorder I/II (WAD I/II) en de nota van Toelichting op het Schattingsbesluit 2000. Uit dit protocol en het Schattingsbesluit 2000 heeft appellante de conclusie getrokken dat het voor het aannemen van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek niet nodig is dat een organisch substraat of een psychiatrische afwijking vastgesteld moet zijn. Bij gebreke van objectiveerbare afwijkingen wenst zij het bestaan, de aard en de ernst van de stoornissen en beperkingen af te leiden uit de consistente weerslag hiervan in ervaren beperkingen in activiteiten en het dagelijks leven, de sociale rol en arbeid. Appellante heeft in dit kader gesteld dat uit het rapport van de deskundige van 4 september 2008 blijkt dat het door deze deskundige opgenomen dagverhaal van appellante niet wezenlijk verschilt van het door de neuroloog J. de Graaf opgenomen dagverhaal, zoals dat naar voren komt in diens op verzoek van appellante opgestelde rapport van 8 december 2007. Dit duidt volgens appellante op een constante weerslag als hiervoor bedoeld. Ter zitting heeft appellante naar voren gebracht dat een nadere motivering had moeten worden gegeven wat betreft de wel aanvaarde beperkingen. Tevens heeft zij nog aangevoerd dat de deskundige als voorwaarden voor het functioneren van appellante heeft benoemd het eigen tijd indelen, een langdurige psychologische begeleiding en een blijvend aanwezige jobcoach. Naar de mening van appellante kan zij gelet op deze voorwaarden geen enkele van de voorgehouden functies verrichten en kan van een werkgever in redelijkheid niet worden verlangd haar onder die omstandigheden aan te nemen.
3.2. Op 28 oktober 2009 heeft J.R. Beukema een aanvullend beroepschrift bij de Raad ingediend en daarbij correspondentie meegestuurd, die hij na het instellen van het hoger beroep heeft gevoerd met de deskundige van de rechtbank. Hij schrijft de deskundige op 15 oktober 2009, begeleid met een e-mail van dezelfde datum, dat het rapport van 4 september 2008 bij appellante vragen heeft opgeroepen over de precieze uitleg van de conclusies uit dat rapport, met name ten aanzien van de arbeidscapaciteit van appellante, en dat hij deze vragen voorlegt. De deskundige is in een aanvullend commentaar op haar rapport van 4 september 2008, met begeleidende e-mails van 27 oktober 2009, op de vragen van Beukema ingegaan. Dit alles is geheel buiten medeweten van de Raad en van het Uwv gebeurd.
4.1. De Raad overweegt dat de goede procesorde vergt dat een door de rechter ingeschakelde deskundige uitsluitend door de rechter - eventueel op verzoek van een der partijen - naar zijn (nader) oordeel kan worden gevraagd. Op deze wijze blijft de onafhankelijke positie van de ingeschakelde deskundige volledig gehandhaafd. Het rechtstreeks benaderen van die deskundige door (één van de) partijen, zoals in dit geval is gebeurd door de gemachtigde van appellante op 15 en 27 oktober 2009, kan daaraan afbreuk doen en dient volgens vaste rechtspraak van de Raad wegens strijd met een goede procesorde te worden nagelaten. De Raad wijst in dit verband naar zijn uitspraak van 12 juni 2009, LJN BI9072, waarbij ook de gemachtigde van appellante K. Abel was betrokken.
4.2. De Raad stelt vervolgens op basis van de overige ter beschikking staande gegevens vast dat er geen, niet eerder bekende, medische gegevens zijn ingebracht en dat de bekende medisch objectieve gegevens voldoende transparant, inzichtelijk en consistent zijn weergegeven en correct vertaald in beperkingen die zijn opgenomen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 9 maart 2006. Het Uwv heeft gewezen op de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts. In deze rapportages is de bezwaarverzekeringsarts ingegaan op de beschikbare medische informatie en heeft geconcludeerd dat de door appellante ingebrachte rapporten en het rapport van de deskundige geen aanleiding geven om de eerder verwoorde visie te herzien. De Raad heeft geen aanknopingspunt gevonden deze opmerkingen van de bezwaarverzekeringsarts voor onjuist te moeten houden. De door appellante overgelegde afschriften van de rapporten van de neuroloog De Graaf van 8 december 2007 en 5 februari 2008, brengen de Raad niet tot een ander oordeel. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. De Raad heeft in de beschikbare gegevens geen aanwijzingen gevonden op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat de beperkingen van appellante zijn onderschat. Voor een nadere onderbouwing van de wel door het Uwv aanvaarde beperkingen zoals appellante die wenst, acht de Raad in een geval als dit geen grond aanwezig. Hetgeen van de zijde van appellante in hoger beroep aan informatie is ingebracht, geeft de Raad geen aanknopingspunt voor twijfel aan het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts op dit punt. In zijn reactie op het rapport van de deskundige heeft de bezwaarverzekeringsarts op 19 september 2008 aangevoerd dat wat de lichte beperking betreft in geluid- en trillingsbelasting gesteld kan worden dat deze valt binnen de normaalwaarde en ook binnen de normale arbo-normen. Bovendien is er in geen enkele geduide functie sprake van geluid- of trillingsbelasting die appellante niet zou aankunnen. In dit verband heeft de bezwaarverzekeringsarts nog opgemerkt dat de deskundige geen enkele geduide functie op die gronden heeft verworpen. Dezelfde redenering heeft de bezwaarverzekeringsarts gevolgd voor de verantwoorde zitvoorziening. De Raad is van oordeel dat de uiteenzettingen van de zijde van het Uwv deugdelijk zijn gemotiveerd. Voor het aannemen van meer of verdergaande beperkingen voor appellante ziet de Raad op grond van de beschikbare informatie geen aanleiding. Wat er voorts ook zij van de overeenkomsten in het dagverhaal van appellante dat is opgenomen in het eerste rapport van De Graaf en in het rapport van de deskundige, met de rechtbank moet worden vastgesteld dat ook gelet op het rapport van de deskundige niet is voldaan aan de eis van objectivering van de onderhavige klachten zoals die eis tot uitdrukking komt in vaste rechtspraak van de Raad. Wat betreft de verwijzing van appellante naar het protocol WAD I/II overweegt de Raad dat een beroep op dit protocol niet tot het door haar gewenste resultaat kan leiden. Zoals in de uitspraak van de Raad van 2 oktober 2009 (LJN BJ9267) reeds is overwogen, is dit protocol in werking getreden op 1 april 2009. De verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts hebben daarmee bij hun onderzoeken die voorafgingen aan het bestreden besluit geen rekening kunnen houden. De Raad kan zich voorts niet verenigen met de opvatting van appellante dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3 en 4 van het Schattingsbesluit. In deze bepalingen is aangesloten bij de vaste jurisprudentie van de Raad inzake het wettelijk arbeidsongeschiktheidsbegrip, dat aldus dient te worden uitgelegd dat van arbeidsongeschiktheid slechts sprake is indien een verzekerde op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten de in aanmerking komende arbeid niet kan of mag verrichten. Zie de uitspraak van de Raad van 29 april 2009, LJN BI3391. De deskundige heeft in haar rapport van 4 september 2008 voorts het volgende vermeld: “Het is nu echter tijd dat betrokkene (lees: appellante) de balans gaat opmaken en zonodig met hulp van langdurige intensieve begeleiding van een psycholoog en aanwezig blijvende jobcoach haar restcapaciteit gaat aanspreken.” De Raad stelt vast dat de deskundige - wat er overigens ook van zij van deze vermelding - niet aan de voorgehouden functies het vorenstaande als voorwaarde heeft verbonden. De andersluidende stelling van de gemachtigde van appellante ter zitting berust dan ook op een onjuiste interpretatie van het rapport van de deskundige, zodat de in dit kader geuite grieven geen doel kunnen treffen. Wat de werktijden betreft is naar het oordeel van de Raad in de FML voldoende aan de beperkingen van appellante tegemoet gekomen. Appellante kan blijkens de FML ’s-nachts niet werken en bij de werktijden dient bij voorkeur sprake te zijn van regelmaat en ritme.
4.3. De Raad acht zich op basis van alle omtrent appellante beschikbare informatie voldoende voorgelicht. Niet is gebleken dat appellante onder psychiatrische behandeling is geweest, een nader onderzoek door een psychiater is naar het oordeel van de Raad niet nodig. De suggestie van de deskundige in haar rapport van 4 september 2008 om een psychiater/systeemtherapeut in te schakelen waardoor appellante meer inzicht zou kunnen krijgen in de discrepantie tussen de door appellante ervaren restcapaciteit en de (grotere) restcapaciteit die zij op neurologische gronden heeft, is in dit verband niet relevant. Wel van belang is dat de deskundige tevens heeft geconstateerd dat er geen evidente psychopathologie aanwezig lijkt.
4.4. De Raad merkt nog op dat hij begrijpt dat appellante zelf verdergaande beperkingen ervaart dan waarvan het Uwv uitgaat, zoals ter zitting nog is benadrukt. Bij een beoordeling van de aanspraken op een WAO-uitkering is echter de eigen opvatting van een betrokkene over de ervaren beperkingen niet doorslaggevend. Bepalend is of er op medische gronden en naar objectieve maatstaven gemeten sprake is van (een bepaalde mate van) arbeidsongeschiktheid.
4.5. De berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 18 december 2006 is blijkens de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 31 mei 2007 gebaseerd op de functies samensteller metaalwaren (Sbc-code 264140), controleur (Sbc-code 267060) en loketbediende (Sbc-code 316011). Vergelijking van de loonwaarde van de middelste van de drie functies met de hoogste lonen, te weten € 11,75 met het voor appellante geldende maatmaninkomen van € 19,12, resulteert zoals het Uwv ook heeft aangegeven in een verlies aan verdiencapaciteit van 38,55%.
4.6. De Raad is gelet op hetgeen is overwogen bij 4.2 tot en met 4.4 tot het oordeel gekomen dat de appellante voorgehouden functies, waaronder die hierboven onder punt 4.5 genoemd, terecht en op goede gronden door het Uwv geschikt zijn geacht voor appellante.
4.7. Het Uwv heeft gelet op het vorenstaande de mate van arbeidsongeschiktheid per 18 december 2006 terecht bepaald op 35 tot 45%. De Raad ziet geen reden in de onderhavige zaak tot een ander oordeel te komen dan gegeven in de aangevallen uitspraak, zodat deze voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht voorts geen termen aanwezig om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellante.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en A.A.H. Schifferstein en P.J. Jansen als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 december 2009.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.M. Tason Avila.
EK