ECLI:NL:CRVB:2009:BK8385

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/6569 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.J. Simon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering kinderbijslag en schending inlichtingenverplichting door Sociale verzekeringsbank

In deze zaak gaat het om de terugvordering van kinderbijslag door de Sociale verzekeringsbank (Svb) van appellante, die niet tijdig heeft gemeld dat haar kinderen niet meer onderwijsvolgend waren. De Centrale Raad van Beroep heeft op 31 december 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De Svb had appellante in 2006 medegedeeld dat zij geen recht meer had op kinderbijslag voor haar kinderen, omdat deze niet meer als onderwijsvolgend of werkloos konden worden aangemerkt. Appellante had hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank verklaarde haar beroep niet-ontvankelijk omdat het niet tijdig was ingediend. De Raad oordeelde dat de rechtbank buiten de omvang van het geding was getreden door zich uit te spreken over het besluit van 25 oktober 2006, maar bevestigde de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de terugvordering van de kinderbijslag en de opgelegde boete. De Raad concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de terugvordering onaanvaardbaar zouden maken voor appellante. Tevens werd vastgesteld dat appellante de inlichtingenverplichting had geschonden door niet tijdig te melden dat haar kinderen niet meer onderwijsvolgend waren, wat leidde tot de boete. De Raad bevestigde de beslissing van de Svb om de boete op te leggen en de hoogte daarvan, en oordeelde dat de aangevallen uitspraak voor het overige bevestigd kon worden. De Svb werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht aan appellante.

Uitspraak

07/6569 AKW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 8 oktober 2007 , 07/252 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 31 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft bij brief van 5 maart 2009 nadere vragen gesteld aan appellante, waarop geen reactie van appellante is binnengekomen.
Bij brief van eveneens 5 maart 2009 is ook aan de Svb een aantal vragen gesteld door de Raad. Hierop heeft de Svb op 17 maart 2009 geantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2009. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sturmans.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Bij twee afzonderlijke besluiten van 11 juli 2006 heeft de Svb appellante laten weten dat zij met ingang van het tweede kwartaal van 2005, respectievelijk het derde kwartaal van 2005, geen recht heeft op kinderbijslag voor haar kinderen [Naam kind 1] en [naam kind 2], beiden geboren op [in] 1988. De reden hiervoor is dat beide kinderen niet meer als onderwijsvolgend of werkloos aangemerkt kunnen worden vanaf de kwartalen genoemd. Deze wijziging in de gezinssituatie is door appellante niet, onverwijld, aan de Svb gemeld.
1.2. Bij twee besluiten van 1 september 2006 heeft de Svb appellante medegedeeld dat van haar wordt teruggevorderd een bedrag van € 887,73 wegens te veel betaalde kinderbijslag, alsmede dat haar een boete van € 99,-- wordt opgelegd omdat zij niet binnen vier weken had gemeld dat [Naam kind 1] en [naam kind 2] niet meer onderwijsvolgend waren.
2.1. Tegen de besluiten van 1 september 2006 heeft appellante bij brief van 3 september 2006 bezwaar gemaakt. Bij deze brief was gevoegd een brief met dagtekening 17 juli 2006, waarin appellante bezwaar maakt tegen de besluiten van 11 juli 2006.
2.2. Bij besluit van 25 oktober 2006 heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen de besluiten van 11 juli 2006 niet-ontvankelijk verklaard wegens niet verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn.
2.3. Bij besluit van 15 december 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen de besluiten van 1 september 2006 ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat het beroepschrift van appellante, voor zover gericht tegen het besluit van 25 oktober 2006, niet tijdig is ingediend. Op dit onderdeel wordt het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard. Met betrekking tot het bestreden besluit is de rechtbank van oordeel dat, nu in rechte vaststaat dat appellante geen recht heeft op kinderbijslag over de kwartalen in geding, de Svb terecht tot terugvordering en het opleggen van een boete is overgegaan.
4. In hoger beroep heeft appellante deze uitspraak gemotiveerd bestreden.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. De Raad is van oordeel dat de rechtbank, door zich uit te spreken over het besluit van 25 oktober 2006, buiten de omvang van het haar voorgelegde geding is getreden. Uit het door appellante ingezonden beroepschrift kan slechts geconcludeerd worden dat appellante beoogd heeft beroep in te stellen tegen het bestreden besluit. Dit is ook het besluit dat zij heeft overgelegd met het beroepschrift. De aangevallen uitspraak komt dan ook voor vernietiging in aanmerking voor zover de rechtbank zich heeft uitgesproken over het besluit van 25 oktober 2006.
5.2. Ten aanzien van het bestreden besluit is de Raad van oordeel dat de rechtbank dit besluit terecht in stand heeft gelaten. Hiertoe overweegt de Raad als volgt.
5.3. Nu het besluit van 25 oktober 2006 in rechte vaststaat, staat eveneens vast dat appellante geen recht had op kinderbijslag voor [Naam kind 1] vanaf het tweede kwartaal van 2005 en voor [naam kind 2] vanaf het derde kwartaal van 2005. Uit de stukken blijkt dat kinderbijslag is betaald tot en met het derde kwartaal van 2005. Derhalve heeft appellante over twee, respectievelijk één, kwartaal ten onrechte kinderbijslag ontvangen. Op grond van artikel 24 van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) is de Svb verplicht de ten onrechte betaalde kinderbijslag terug te vorderen, tenzij dringende redenen zich hiertegen verzetten. Naar het oordeel van de Raad heeft de Svb terecht geconcludeerd dat van dringende redenen als bedoeld in dit artikel niet gesproken kan worden. Bij de vraag of dringende redenen in het kader van een terugvordering aanwezig zijn, kan worden gedacht aan een situatie waarin de sociale of financiële omstandigheden van de belanghebbende zich verzetten tegen volledige terugvordering. Niet gebleken is van dermate bijzondere omstandigheden dat die leiden tot het oordeel dat terugvordering voor appellante onaanvaardbare financiële en/of sociale gevolgen met zich brengt.
5.4. Op grond van artikel 17a van de AKW legt de Svb de verzekerde een boete op indien - kort samengevat - deze de inlichtingenplicht heeft geschonden. Onder de inlichtingenplicht wordt in ieder geval ook verstaan het onverwijld uit eigen beweging melden aan de Svb van omstandigheden waarvan het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op kinderbijslag. Een nadere uitwerking van de oplegging van een boete is neergelegd in het Boetebesluit socialezekerheidswetten (Stb. 2000, 462). Hoewel appellante stelt altijd correct en tijdig de vragenlijsten van de Svb te hebben ingevuld, blijkt uit de stukken dat pas in december 2006 door appellante is gemeld dat haar kinderen reeds een aantal maanden niet meer schoolgaand waren. Het had appellante redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat dit feit van invloed kon zijn op het recht op kinderbijslag en dat zij dit dus onverwijld, dat wil zeggen binnen vier weken, uit eigener beweging aan de Svb had moeten melden. Door dit na te laten is aan haar ten onrechte kinderbijslag uitbetaald. Van dringende redenen om van de boeteoplegging af te zien is de Raad niet gebleken. Nu verder niet is gebleken dat appellante van het verzuim geen verwijt kan worden gemaakt, heeft de Svb terecht aan haar een boete opgelegd. Op grond van artikel 2 van het Boetebesluit is ook de hoogte van boete door de Svb juist vastgesteld, waarbij de Raad nog verwijst naar zijn uitspraak van 21 november 2001 (LJN AD8154).
6. De aangevallen uitspraak komt, voor zover dit ziet op het besluit van 15 december 2006, voor bevestiging in aanmerking.
7. De Raad ziet geen reden tot een veroordeling in de proceskosten, nu van voor vergoeding op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht in aanmerking komende kosten niet is gebleken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover is beslist op het beroep tegen het besluit van 25 oktober 2006;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 144,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 december 2009.
(get.) H.J. Simon.
(get.) W. Altenaar.
mm