[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 1 juli 2009, 08/4532 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 30 december 2009
Namens appellant heeft mr. K.M. van der Zouwen, advocaat te Oosterhout, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 18 november 2009, waar partijen, met schriftelijk bericht, niet zijn verschenen.
1.1. De Raad neemt als vaststaande aan de feiten die de rechtbank in rubriek 2.1 van de aangevallen uitspraak als vaststaande heeft aangenomen. De Raad volstaat met het volgende.
1.2. Aan appellant, in 1996 uitgevallen voor zijn werk als schilder met knieklachten, is na een ziekmelding met toegenomen knieklachten vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet met ingang van 29 januari 2001 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 27 april 2005 heeft het Uwv de arbeidsongeschiktheidsuitkering van appellant met ingang van 28 juni 2005 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% bedraagt. Het daartegen gerichte bezwaar is bij besluit van 7 september 2005 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 4 april 2006, 05/3752, heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 7 september 2005 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Ter uitvoering van deze uitspraak heeft het Uwv op 2 oktober 2007 een nieuw besluit op bezwaar genomen.
1.3. Bij uitspraak van 18 april 2008, 06/2739 en 07/6991 WAO, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank van 4 april 2006 en de besluiten van 7 september 2005 en 2 oktober 2007 vernietigd, met de opdracht aan het Uwv om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De Raad heeft daartoe overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de verzekeringsartsen de uit ziekte of gebrek voor appellant voortvloeiende arbeidsbeperkingen, zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), hebben onderschat, maar dat het Uwv onvoldoende heeft toegelicht waarom de belasting in de geselecteerde functies in overeenstemming is met de belastbaarheid van appellant.
1.4. Ter uitvoering van deze uitspraak heeft de bezwaararbeidsdeskundige, na overleg met de arbeidskundig analist en de bezwaarverzekeringsarts, in zijn rapport van 19 juni 2008 nader toegelicht waarom de aan de schatting ten grondslag gelegde functies van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), wikkelaar (267050) en medewerker tuinbouw (111010) in medisch opzicht passend zijn. Bij besluit van 14 augustus 2008 heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 27 april 2005 opnieuw ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 14 augustus 2008, hierna: het bestreden besluit, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat, uitgaande van de door de Raad onderschreven arbeidsbeperkingen zoals neergelegd in de FML van 16 augustus 2005, de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van 19 juni 2008 voldoende inzichtelijk heeft toegelicht waarom de aan de schatting ten grondslag gelegde functies ondanks signaleringen in medisch opzicht passend zijn.
3.1. In hoger beroep heeft appellant andermaal de passendheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies betwist.
3.2. De bezwaararbeidsdeskundige heeft daarop in zijn rapport van 11 september 2009 inhoudelijk gereageerd.
4.1 De Raad oordeelt als volgt.
4.2. De Raad stelt vast dat hetgeen van de zijde van appellant in hoger beroep naar voren is gebracht grotendeels een herhaling vormt van hetgeen in beroep is aangevoerd. Dit heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank.
4.3. Ten aanzien van de functie van medewerker tuinbouw/steksteker overweegt de Raad nog dat de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van 11 september 2009 in aanvulling op zijn rapport van 19 juni 2008 heeft opgemerkt, dat het een enkele keer ophalen van een zak met stekjes ziet op het ophalen van een plastic zakje met minuscule stekjes zonder noemenswaardig gewicht, hetgeen mogelijk is voor iemand die met twee krukken loopt. Wat betreft het schoonhouden van de werkplek in deze functie met bezem, stofzuiger, stoffer en blik stelt de Raad vast dat de bezwaarverzekeringsarts appellant tot de hierbij behorende kort durende belasting van ongeveer één minuut in staat acht. De Raad voegt daar nog aan toe dat uit het resultaat eindselectie blijkt dat de steksteker de werkplek op orde houdt samen met de collega’s. Zonodig kan appellant, in overleg met zijn collega’s, zich derhalve beperken tot de schoonmaaktaken die hij gezien zijn beperkingen denkt wel te kunnen verrichten en het overige aan zijn collega’s overlaten.
4.4. Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en A.A.H. Schifferstein en P.J. Jansen als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 december 2009.