ECLI:NL:CRVB:2009:BK8200

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-2734WAO+09-2735WAO+09-2736WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en ongewijzigde voortzetting van WAO-uitkering met betrekking tot appellant

In deze zaak gaat het om de herziening en voortzetting van de WAO-uitkering van appellant. De Centrale Raad van Beroep heeft op 30 december 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Haarlem. Appellant had bezwaar gemaakt tegen verschillende besluiten van het Uwv, die betrekking hadden op de voortzetting van zijn WAO-uitkering. De Raad oordeelt dat er geen reden is om de medische grondslag van het bestreden besluit te betwijfelen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant, en de Raad sluit zich hierbij aan. Appellant had aangevoerd dat zijn arbeidsongeschiktheid was toegenomen, maar de Raad oordeelt dat de toename niet voortkomt uit dezelfde oorzaak als waarvoor hij al een uitkering ontvangt. Dit betekent dat de herziening van de uitkering niet mogelijk is volgens de wet. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van appellant ongegrond. De Raad concludeert dat het Uwv terecht het voorschot op de WAO-uitkering heeft teruggevorderd, omdat dit te hoog was betaald. De Raad wijst erop dat appellant geen nieuwe gronden heeft aangevoerd die tot een andere conclusie kunnen leiden. De uitspraak bevestigt de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten en er is geen aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

09/2734 WAO
09/2735 WAO
09/2736 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 6 april 2009, 07/5919, 08/3005 en 08/5476 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 30 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.M. de Roo, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Roo. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. Sowka.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 20 oktober 2006 heeft het Uwv, naar aanleiding van een melding door appellant dat zijn arbeidsongeschiktheid per 26 juli 2004 was toegenomen, beslist dat de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) per 24 juli 2006 ongewijzigd wordt voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Bij besluit van 31 oktober 2006 heeft het Uwv van appellant een bedrag van € 2.882,06 aan voorschot op de WAO-uitkering teruggevorderd, onder de overweging dat dit voorschot over de periode van 24 juli 2006 tot en met 31 oktober 2006 ten onrechte is betaald. Appellant heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. Bij besluit van 23 juli 2007 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
1.2. Bij besluit van 5 december 2007 heeft het Uwv beslist dat de arbeidsongeschiktheid van appellant per 1 juli 2007 is toegenomen, maar dat de WAO-uitkering van appellant niet na vier weken toegenomen arbeidsongeschiktheid kan worden herzien, onder de overweging dat die toegenomen arbeidsongeschiktheid niet voortkomt uit dezelfde oorzaak als die waarvoor appellant al uitkering ontvangt. Appellant heeft ook tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 25 februari 2008 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. Bij besluit van 24 januari 2008 heeft het Uwv beslist dat de WAO-uitkering van appellant per 22 februari 2007 ongewijzigd wordt voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 4 juli 2008 (bestreden besluit 3) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen de bestreden besluiten 1 en 3 gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van deze vernietigde besluiten in stand blijven. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is ongegrond verklaard. Verder heeft de rechtbank beslissingen gegeven over de proceskosten en over de vergoeding van het griffierecht. Wat betreft de bestreden besluiten 1 en 3 heeft de rechtbank overwogen dat er geen grond is om te twijfelen aan de medische grondslag van die besluiten en dat de door het Uwv geselecteerde functies, die ten grondslag liggen aan de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid, geschikt geacht moeten worden. De rechtbank heeft deze besluiten vernietigd omdat de motivering ten aanzien van de geschiktheid van de functies pas in beroep is gegeven. Over bestreden besluit 2 heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv er terecht van is uitgegaan dat een toename van de arbeidsongeschiktheid per 1 juli 2007 niet kan leiden tot herziening van de WAO-uitkering vier weken nadien, omdat daarvoor gelet op het bepaalde in artikel 39a van de WAO is vereist dat die toename plaatsvindt binnen vijf jaar na de laatste herziening van de uitkering. Nu de laatste herziening dateert van 2 mei 2000 valt een mogelijk toename van de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 juli 2007 niet onder het bereik van artikel 39a van de WAO, aldus de rechtbank.
3. Appellant voert in hoger beroep aan dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn medische en arbeidskundige bezwaren. Volgens appellant is hij door een combinatie van chronische pijn, vermoeidheid en psychische klachten niet in staat om de door het Uwv geselecteerde functies te verrichten. Ook meent appellant dat het Uwv heeft verzuimd om een medische urenbeperking aan te nemen, nu hij niet in staat is 40 uur per week te werken. Daarbij stelt appellant dat er in het kader van het bezwaar tegen bestreden besluit 2 geen bezwaarverzekeringsarts aanwezig is geweest bij de hoorzitting en dat een toets door die arts ten onrechte achterwege is gebleven. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft appellant in hoger beroep een brief overgelegd van zijn behandelend reumatoloog K.S.S. Steen van 3 september 2009. Verder heeft appellant betoogd dat ten onrechte door de rechtbank is geoordeeld dat zijn toegenomen arbeidsongeschiktheid niet valt onder het bereik van artikel 39a van de WAO. Appellant stelt in dat verband dat het Uwv hem per juli 2004 al toegenomen arbeidsongeschikt had moeten achten, zodat zijn hernieuwde melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid per juli 2007 is gedaan binnen vijf jaar nadat een herziening had behoren plaats te vinden. Dat betekent volgens appellant dat artikel 39a van de WAO dan wel artikel 43a van de WAO van toepassing is.
4. De Raad overweegt het volgende.
In de zaak 09/2734 WAO (bestreden besluit 1)
5.1. Evenals de rechtbank ziet de Raad geen reden om de medische grondslag van bestreden besluit 1 voor onjuist te houden. De Raad is het eens met de overwegingen van de rechtbank daarover. Hetgeen door appellant is aangevoerd, geeft geen aanknopingspunt om tot een andere conclusie te komen dan de rechtbank. In de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 21 juni 2007 is op begrijpelijke wijze gemotiveerd dat er gelet op onder meer de aard van het ziektebeeld en het dagverhaal geen reden is om een urenbeperking aan te nemen. In die rapportage is terecht het standpunt ingenomen dat zorgtaken voor gezinsleden daarbij geen rol spelen. De stelling van appellant dat hij proefondervindelijk heeft ervaren dat hij geen volledige werkweek kan werken, berust op de eigen opvatting van appellant. Een dergelijke opvatting is niet van doorslaggevende betekenis bij de beoordeling en vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Wat betreft de door appellant overgelegde brief van reumatoloog Steen volgt de Raad de reactie van de bezwaarverzekeringsarts, neergelegd in de rapportage van 10 november 2009. Daarbij is van belang dat de informatie van Steen niet ziet op de datum die hier ter beoordeling staat, te weten 24 juli 2006, en dat het enkel stellen van de diagnose artritis psoriatica niet meebrengt dat er andere of meer beperkingen moeten worden aangenomen dan neergelegd in de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 4 september 2006. Zoals de bezwaarverzekeringsarts heeft uiteengezet, is met de klachten aan de rechter voet al rekening gehouden, terwijl Steen overigens een goede functie van de wervelkolom heeft vastgesteld en geen gewrichtsontstekingen heeft gevonden. Tevens heeft de bezwaarverzekeringsarts, mede onder verwijzing naar eerdere rapportages, voldoende toegelicht dat de bij appellant bestaande dysthyme stoornis geen aanleiding is om beperkingen in de FML aan te nemen.
5.2. Ook volgt de Raad de rechtbank in het oordeel dat de geselecteerde functies geschikt moeten worden geacht voor appellant. In de rapportage van de arbeidsdeskundige van 12 augustus 2008 is voldoende gemotiveerd waarom de belasting in die functies, ondanks voorkomende signaleringen, de belastbaarheid van appellant neergelegd in de FML niet overschrijdt.
5.3. Het Uwv heeft dus terecht de WAO-uitkering per 24 juli 2006 ongewijzigd voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.Voor zover appellant betoogt dat het Uwv al in juli 2004 de WAO-uitkering had moeten herzien wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid, kan appellant in dat betoog niet worden gevolgd. Blijkens de rapportage van de verzekeringsarts van 4 september 2006 en het besluit van 20 oktober 2006 is op en na 26 juli 2004 sprake geweest van een tijdelijke toename van de arbeidsongeschiktheid wegens psychische klachten, maar bestond die toegenomen arbeidsongeschiktheid niet meer op 24 juli 2006. Ter zitting van de Raad heeft het Uwv het standpunt ingenomen dat deze tijdelijk toegenomen arbeidsongeschiktheid niet voortkomt uit dezelfde oorzaak als die waarvoor appellant uitkering ontving, zodat er gelet op artikel 39a van de WAO geen herziening kon plaatsvinden vier weken na 26 juli 2004. Dat standpunt vindt steun in de stukken. Blijkens de rapportage van de verzekeringsarts van 26 januari 2000 zijn in het kader van de laatste herziening van de WAO-uitkering – van een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% naar 25 tot 35% per 2 mei 2000 –uitsluitend beperkingen aangenomen in verband met rug- en nekklachten, en niet wegens psychische klachten. De artikelen 39a en 43a van de WAO vinden in dit verband derhalve geen toepassing, waarbij de Raad overigens nog opmerkt dat artikel 43a van de WAO alleen ziet op een geval waarin sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid na een gehele intrekking van de WAO-uitkering.
5.4. Uitgaande van de ongewijzigde voortzetting van de WAO-uitkering per 24 juli 2006 (en op en na 26 juli 2004) heeft het Uwv een te hoog voorschot aan WAO-uitkering betaald en is dat voorschot terecht teruggevorderd. Appellant heeft geen gronden aangevoerd die tot een andere conclusie kunnen leiden.
5.5. De rechtbank is gelet op het voorgaande terecht tot het oordeel gekomen dat de rechtsgevolgen van bestreden besluit 1 in stand kunnen blijven.
In de zaak 09/2736 WAO (bestreden besluit 3)
6.1. Onder verwijzing naar hetgeen is overwogen onder 5, volgt de Raad het oordeel van de rechtbank over de medische en arbeidskundige grondslag van bestreden besluit 3. Ten aanzien van de door appellant genoemde klacht over ‘restless legs’, verwijst de Raad naar de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 3 juli 2008, waarin voldoende inzichtelijk wordt toegelicht dat deze klacht geen rol kan spelen, omdat deze dateert van na de datum die ter beoordeling staat, te weten 22 februari 2007. Overigens wordt door de bezwaarverzekeringsarts ook deugdelijk gemotiveerd dat de klacht geen aanleiding geeft om beperkingen ten aanzien van de functie van de benen aan te nemen. De geschiktheid van de functies is voldoende toegelicht in de rapportage van de arbeidsdeskundige van 23 januari 2008.
6.2. De rechtbank is daarom terecht tot de conclusie gekomen dat de rechtsgevolgen van bestreden besluit 3 in stand kunnen blijven.
In de zaak 09/2735 WAO (bestreden besluit 2)
7.1. Gelet op hetgeen onder 5 en 6 is overwogen, moet als vaststaand worden aangenomen dat de WAO-uitkering voor het laatst per 2 mei 2000 is herzien van een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% naar 25 tot 35%. Nadien is die uitkering ongewijzigd voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Daarvan uitgaande heeft het Uwv in bestreden besluit 2 terecht het standpunt ingenomen dat de per 1 juli 2007 toegenomen arbeidsongeschiktheid niet kan leiden tot een herziening van de WAO-uitkering vier weken na die datum, reeds gelet op de omstandigheid dat artikel 39a van de WAO alleen toepassing kan vinden als een toename van de arbeidsongeschiktheid plaatsvindt binnen vijf jaar na de laatste herziening van de uitkering.
7.2. De stelling van appellant dat ten onrechte geen beoordeling door de bezwaarverzekeringsarts heeft plaatsgevonden, wordt niet gevolgd. De weigering van het Uwv om de WAO-uitkering te herzien, berust niet op een medische, maar uitsluitend op een juridische grondslag, zodat geen inbreng van een bezwaarverzekeringsarts was vereist.
7.3. De Raad is van oordeel dat de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2 terecht ongegrond heeft verklaard.
In de zaken 09/2734 WAO, 09/2735 WAO en 09/2736 WAO (bestreden besluiten 1, 2 en 3)
8. De Raad komt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
9. Er is geen aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en A.A.H. Schifferstein en P.J. Jansen als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 december 2009.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.M. Tason Avila.
IvR