ECLI:NL:CRVB:2009:BK8193

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-2101WAO+08-2102WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en het verbod van reformatio in peius

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die zich op 7 april 1992 ziek meldde met zwangerschapsgerelateerde klachten, rug- en depressieve klachten. De Centrale Raad van Beroep heeft op 23 december 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Haarlem. De Raad oordeelt dat het verbod van reformatio in peius niet in de weg staat aan een herziening van de uitkering per toekomstige datum, in dit geval 6 april 2007. Het Uwv was bevoegd om de WAO-uitkering van appellante te herzien op basis van de wettelijke bepalingen, omdat zij als minder arbeidsongeschikt kon worden beschouwd. De Raad concludeert dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is uitgevoerd en dat de beperkingen van appellante niet zijn onderschat. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek volledig en zorgvuldig was, maar de Raad oordeelt dat het Uwv in strijd heeft gehandeld met artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht door appellante niet in de gelegenheid te stellen te reageren op de nadere rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige. Hierdoor is de aangevallen uitspraak in de zaak 08/2101 WAO vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit blijven in stand voor zover deze zien op de herziening van de WAO-uitkering naar de klasse 25 tot 35% per 6 april 2007. In de zaak 08/2102 WAO bevestigt de Raad de aangevallen uitspraak, omdat het bezwaar tegen het besluit van 14 februari 2007 op goede gronden niet-ontvankelijk is verklaard. De Raad veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.288,- en bepaalt dat het griffierecht aan appellante wordt terugbetaald.

Uitspraak

08/2101 WAO en 08/2102 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 28 februari 2008, 07/1955 en 07/2560 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S. Akkas, advocaat te Beverwijk, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Akkas. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R. Zaagsma.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante, voorheen werkzaam als machinestikster voor 37 uur per week heeft zich op 7 april 1992 ziek gemeld met zwangerschapsgerelateerde klachten, rug- en depressieve klachten. Per einde wachttijd is haar een uitkering ingevolge de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Verzekeringsarts K. Steketee heeft naar aanleiding van het medisch onderzoek op 30 juni 2006 informatie opgevraagd bij de behandelend sector. Na ontvangst van een brief van psychiater J.H.J. Stienen van
11 juli 2006 en van internist N.H. Schut van 21 juli 2006 heeft verzekeringsarts W.A. van der Schoor op 9 augustus 2006 gerapporteerd en de beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Op 21 september 2006 heeft arbeidsdeskundige K. Rombout een nader onderzoek ingesteld. Op basis daarvan is appellante per 22 november 2006 op theoretische gronden voor 45 tot 55% arbeidsongeschikt beschouwd en is haar WAO-uitkering bij besluit van 6 oktober 2006 dienovereenkomstig herzien.
2.1. In bezwaar heeft bezwaarverzekeringsarts R.M. Hulst de door de primaire verzekeringsarts vastgestelde beperkingen aangepast, door de urenbeperking per datum in geding te laten vervallen. Nadat bezwaararbeidsdeskundige C.J.T. Neefjes de arbeidskundige gevolgen had beoordeeld, is de mate van arbeidsongeschiktheid per 22 november 2006 gehandhaafd op 45 tot 55% en met inachtneming van een uitlooptermijn per 6 april 2007 herzien naar de klasse 25 tot 35%. Dit is appellante bij besluit van 5 februari 2007 (hierna: bestreden besluit 1) meegedeeld.
2.2. Op 14 februari 2007 heeft het Uwv een besluit uitgereikt waarin is vastgesteld dat de WAO-uitkering per 6 april 2007 is herzien naar de klasse 25 tot 35%. Het daartegen namens appellante ingediende bezwaar is bij besluit van 23 maart 2007 (hierna: bestreden besluit 2) niet-ontvankelijk verklaard, met als overweging dat over diezelfde datum al bij bestreden besluit 1 een besluit was genomen.
3.1. De rechtbank heeft in de zaak 08/2101 WAO geoordeeld, dat het medisch onderzoek volledig en voldoende zorgvuldig is geweest en heeft overwogen dat twee verzekeringsartsen dossierstudie hebben verricht en appellante hebben gezien op het spreekuur. Voorts is informatie van de behandelend sector bij de beoordeling betrokken. In de bezwaarprocedure heeft bezwaarverzekeringsarts Hulst dossierstudie verricht, appellante gezien op de hoorzitting en informatie van psychiater Stienen van 7 september 2006 en van neuroloog D. van den Wijngaard van 19 januari 2007, 11 december 2006 en 30 augustus 2004 bij de beoordeling betrokken. Ook de in beroep ingebrachte informatie van neuroloog Van den Wijngaard van 3 april 2007, van internist Schut van 15 maart 2007 en de patiënten-uitdraai van 10 april 2007 en 11 oktober 2007 is door bezwaarverzekeringsarts Hulst op 30 augustus 2007 en 14 februari 2008 besproken op een wijze die de rechtbank juist voorkomt.
3.2. De rechtbank volgt appellante niet in haar stelling, dat zij door de handelwijze van het Uwv in haar processuele belangen is geschaad. In dat verband wordt verwezen naar een uitspraak van de Raad van 17 oktober 2006, LJN AZ0892.
3.3. In de zaak 08/2102 WAO overweegt de rechtbank, dat de grief van appellante zich richtte tegen de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid per 6 april 2007, waarover het Uwv al een besluit had genomen. Het beroep in deze zaak is eveneens ongegrond verklaard.
4. In hoger beroep is aanvullende informatie van de behandelend sector overgelegd, op grond waarvan appellante meer beperkt zou zijn dan aangenomen. Voorts is het beroep op het verbod van reformatio in peius herhaald. Appellante stelt zich op het standpunt, dat zij door het Uwv ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om tijdens een tweede hoorzitting haar zienswijze op de na de eerste hoorzitting opgevraagde en verkregen informatie van de behandelend sector naar voren te brengen.
5.1. De Raad overweegt in de zaak 08/2101 WAO als volgt.
5.2. Zoals de Raad al vaker heeft uitgesproken, zie de uitspraken van 15 juli 2005 en 2 oktober 2009, LJN AT9802 respectievelijk BJ9285, verzet het verbod van reformatio in peius zich niet tegen een herziening of intrekking van de uitkering per toekomstige datum, in dit geval 6 april 2007, omdat het Uwv ook los van het ingediende bezwaar bevoegd was de WAO-uitkering van appellante per een toekomstige datum te herzien op de grond dat zij krachtens de wettelijke bepalingen als minder arbeidsongeschikt kan worden beschouwd.
5.3. Daarbij is evenwel van belang dat appellante in de bezwaarprocedure in de gelegenheid wordt gesteld om te reageren op het nader door het bestuursorgaan ingenomen standpunt, zodat zij niet op ontoelaatbare wijze in haar verweermogelijkheden is geschaad.
5.4. In dit geval heeft bezwaarverzekeringsarts R.M. Hulst na de hoorzitting informatie opgevraagd bij psychiater J.H.J. Stienen en bij neuroloog D. van den Wijngaard. De door de bezwaarverzekeringsarts ontvangen informatie is voor hem op 25 januari 2007 aanleiding geweest de door de primaire verzekeringsarts aangenomen urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week te laten vervallen. Bezwaararbeidsdeskundige C.J.T. Neefjes heeft vervolgens op 31 januari 2007 de arbeidskundige gevolgen beoordeeld en de mate van arbeidsongeschiktheid herberekend op 25 tot 35%. Vervolgens is bestreden besluit 1 genomen.
5.5. Naar het oordeel van de Raad- en in zoverre dus in afwijking van de rechtbank- heeft het Uwv gehandeld in strijd met artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door appellante niet in de gelegenheid te stellen te reageren op de nadere rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige en haar niet op de hoogte te stellen van het voornemen de WAO-uitkering met ingang van een toekomstige datum te herzien.
5.6. Gelet op het overwogene in 5.2 tot en met 5.5 is de Raad van oordeel dat het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:9 van de Awb. Om die reden kan de aangevallen uitspraak in de zaak 08/2101 WAO niet in stand blijven.
5.7. Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit overweegt de Raad, dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. De Raad heeft in de beschikbare gegevens geen aanwijzingen gevonden op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat de beperkingen van appellante zijn onderschat. De Raad onderschrijft de weergave van de medische beperkingen van appellante in de FML van
25 januari 2007. Ook de in hoger beroep overgelegde informatie van de behandelaars, te weten een brief van revalidatiearts H.W.J. Rockx van 18 juli 2007, een brief van neuroloog Van den Wijngaard van 14 maart 2007, een brief van fysiotherapeute I. Grosfeld-Buntsma van 23 augustus 2007 en van gz-psycholoog A. Blok van 28 september 2007 is door bezwaarverzekeringsarts Hulst op 22 mei 2008 afdoende besproken. De Raad overweegt, dat de in de overgelegde brieven beschreven problematiek ziet op een periode ruim na de datum in geding en om die reden geen gevolgen heeft voor de belastbaarheid per die datum.
5.8. Met betrekking tot het arbeidskundige aspect van de schatting acht de Raad in het rapport van bezwaararbeidsdeskundige Neefjes van 31 januari 2007 voldoende gemotiveerd dat appellante per datum in geding in staat was de voorgehouden functies in een omvang als door de bezwaarverzekeringsarts mogelijk werd geacht, te verrichten.
5.9. De Raad ziet gelet op het overwogene in 5.7 en 5.8 aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit, voor zover die zien op de herziening van de WAO-uitkering naar de klasse 25 tot 35% per 6 april 2007, in stand te laten.
5.10. In de zaak 08/2102 WAO overweegt de Raad als volgt.
5.11. De Raad stelt vast, dat het besluit van 14 februari 2007 een herhaling is van bestreden besluit 1, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid per 6 april 2007 al was bepaald op 25 tot 35%. Het bezwaar tegen het besluit van 14 februari 2007 is naar het oordeel van de Raad op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard.
5.12. Hetgeen is overwogen onder 5.11 leidt tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak in de zaak 08/2102 WAO voor bevestiging in aanmerking komt.
6.1. De Raad acht in de zaak 08/2101 WAO termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep ten bedrage van in totaal (2 x € 644,-) € 1.288,- . Tevens dient in de zaak 08/2101 WAO het griffierecht in beroep en in hoger beroep aan appellante te worden terugbetaald.
6.2. In de zaak 08/2102 WAO ziet de Raad geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak in zaak 08/2101 WAO;
Verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond en vernietigt bestreden besluit 1;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit 1 in stand blijven voor zover deze zien op de herziening van de WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35 % per 6 april 2007;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.288,-;
Bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 146,- vergoedt.
Bevestigt de aangevallen uitspraak in de zaak 08/2102 WAO.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en P.J. Jansen en M.S.E. Wulffraat-van Dijk als leden, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2009.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) A.C.A. Wit.
IvR