[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 16 augustus 2007, 07/401 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 december 2009
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2009. Voor appellante is verschenen mr. S. Broens, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door G.M.M. Diebels.
1. Bij besluit van 7 juli 2006 heeft het Uwv de aanvraag van appellante voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van
20 maart 2006 afgewezen omdat appellante met ingang van deze datum voor minder dan 35% arbeidsongeschikt in de zin van deze wet wordt geacht. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 15 december 2006 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Zowel het besluit van 7 juli 2006 als het bestreden besluit rusten op een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek.
2. Appellante heeft zich in haar beroep tegen het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat haar medische beperkingen voor het verrichten van arbeid onjuist zijn vastgesteld. Voorts is zij van oordeel dat de door het Uwv, ter bepaling van de mate van haar arbeidsongeschiktheid geselecteerde voorbeeldfuncties, in medisch opzicht voor haar ongeschikt zijn.
3. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4. In hoger beroep bestrijdt appellante de aangevallen uitspraak onder het aanvoeren van gronden die in de kern gelijk zijn aan die welke zij in eerste aanleg naar voren heeft gebracht. Zij betoogt dat zij wegens uit hart- en vaatproblemen voortvloeiende klachten van vermoeidheid en psychische klachten, niet in staat is loonvormende arbeid te verrichten. Daarbij heeft zij zich beroepen op de Standaard verminderde arbeidsduur en op het Verzekeringsgeneeskundig protocol hartinfarct. Voorts heeft zij gesteld last te hebben van een trillende hand, waardoor zij in ieder geval bepaalde functies niet kan vervullen.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. Terecht heeft de rechtbank, gelet op de beschikbare medische gegevens, waaronder de rapporten van verzekeringsarts A.F. van Diermen van 24 april 2006, 3 mei 2006 en 30 mei 2006, het rapport van bezwaarverzekeringsarts M. Carere van 12 december 2006 en de door appellante overgelegde informatie van cardioloog C.J. Botman en huisarts J.A.M. Douven, geen reden gezien om te twijfelen aan de belastbaarheid van appellante zoals vastgesteld in de Functionele Mogelijkheden Lijst van 30 mei 2006. Wat betreft de stelling van appellante dat de bezwaarverzekeringsarts ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het onder 4. bedoelde protocol hartinfarct, overweegt de Raad in de lijn van zijn uitspraak van 12 augustus 2009, LJN BJ5413, dat uit de artikelen 2 en 3, tweede lid, in verbinding met artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling verzekeringsgeneeskundige protocollen arbeidsongeschiktheidswetten volgt dat dit protocol in dit geval niet van toepassing is, omdat de aanvraag van appellante om een WIA-uitkering vóór 6 maart 2006 door het Uwv is ontvangen.
5.2. Verder heeft de rechtbank met juistheid geconstateerd dat, voor zover in de rapportages waar appellante naar verwijst, melding wordt gemaakt van trillen van haar (linker)hand, dit steeds de verwoording betreft van haar eigen klachten en dit niet is gebaseerd op de observatie van een arts. Dat in verband hiermee beperkingen moeten worden aangenomen, is derhalve ook naar het oordeel van de Raad onvoldoende aannemelijk geworden.
5.3. De rechtbank is voorts terecht tot het oordeel gekomen dat appellante met de bij haar vastgestelde beperkingen voor het verrichten van arbeid in staat moet worden geacht de door het Uwv geselecteerde voorbeeldfuncties te vervullen. De Raad onderschrijft hetgeen de rechtbank daaromtrent heeft overwogen.
5.4. Gezien hetgeen is overwogen in 5.1 tot en met 5.3 slaagt het hoger beroep niet en zal de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
6. Er is geen aanleiding een der partijen in de proceskosten te veroordelen.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en J. Riphagen en P.J. Jansen als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2009.
(get.) M.A. van Amerongen.