ECLI:NL:CRVB:2009:BK7250

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-568 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medische noodzaak voor verhuizing van vervolgde uit de Tweede Wereldoorlog

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2009 uitspraak gedaan in het geschil tussen appellant, een in 1926 geboren vervolgde uit de Tweede Wereldoorlog, en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Appellant had een aanvraag ingediend voor vergoeding van kosten voor een verhuizing naar een aanleunwoning, die op 15 mei 2008 had plaatsgevonden. De aanvraag werd afgewezen op basis van het standpunt dat de verhuizing niet medisch noodzakelijk of medisch-sociaal wenselijk was, wat appellant betwistte. Hij stelde dat de medische adviezen waarop de afwijzing was gebaseerd ondeugdelijk waren en niet voortkwamen uit medisch onderzoek. Appellant voerde aan dat zijn psychische klachten, die verband hielden met zijn verleden als vervolgde, een belangrijke rol speelden in de noodzaak voor de verhuizing.

De Raad heeft vastgesteld dat de geneeskundig adviseurs die de adviezen hebben gegeven, appellant niet hebben gesproken en dat er duidelijke aanwijzingen waren in de gedingstukken, waaronder een verklaring van de huisarts, die de medische noodzaak voor de verhuizing ondersteunden. De Raad oordeelde dat het standpunt van verweerster niet kon worden gedragen door de adviezen van de geneeskundig adviseurs, en dat de medische situatie van appellant ten tijde van de aanvraag in aanmerking moest worden genomen.

Uiteindelijk verklaarde de Raad het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerster op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd bepaald dat verweerster het griffierecht van € 35,- aan appellant diende te vergoeden.

Uitspraak

09/568 WUV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant] (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 10 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 15 januari 2009, kenmerk BZ 48138, JZ/I/70/2008, ten aanzien van hem genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: Wet), verder: bestreden besluit.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2009. Appellant is niet verschenen en verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1926, is in 1975 erkend als vervolgde in de zin van de Wet. Op 2 juni 2008 heeft appellant bij verweerster een aanvraag ingediend voor vergoeding van kosten voor de verhuizing naar een aanleunwoning bij een bejaardentehuis ten bedrage van € 850,-, die op 15 mei 2008 had plaatsgevonden.
1.2. Bij besluit van 20 november 2008 heeft verweerster afwijzend op deze aanvraag beslist. Hierbij is overwogen dat de verhuizing niet medisch noodzakelijk of medisch-sociaal wenselijk is in verband met de psychische klachten van appellant. Het door appellant tegen deze afwijzing gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. In beroep heeft appellant in hoofdzaak naar voren gebracht dat de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde medische adviezen ondeugdelijk zijn en niet zijn gebaseerd op medisch onderzoek. Hij herhaalt zijn bij de aanvraag en in bezwaar ingebrachte standpunt dat de verhuizing wel degelijk noodzakelijk was op grond van zijn met de vervolging in verband staande psychische klachten. Zijn angst- en achtervolgingsdromen zijn na de verhuizing geheel verdwenen. Verwezen is naar een ten behoeve van de onderhavige aanvraag aan de medisch adviseur van verweerster uitgebrachte verklaring van de huisarts van 8 september 2008.
3. Verweerster heeft aangevoerd dat de geneeskundig adviseur zijn advies ten behoeve van het primaire besluit heeft gebaseerd op de gegevens uit het aanvullend sociaal rapport en op informatie van de huisarts. Gebleken is dat appellant zich al 8 jaar geleden had ingeschreven voor een drie-kamerwoning en dat appellant en zijn echtgenote naar deze beschermde woonomgeving wilden uit preventief oogpunt voor als één van de beide partners weg zou vallen. De aanvraag werd afgewezen omdat geen strikte medische noodzaak aanwezig was om uit de vorige woning te verhuizen.
4. De Raad kan appellant volgen in zijn grief dat het standpunt van verweerster dat geen sprake is van medische noodzaak of medisch-sociale wenselijkheid voor de in geding zijnde verhuizing niet kan worden gedragen door de twee adviezen van de geneeskundig adviseurs. Weliswaar was appellant al lange tijd ingeschreven voor de aanleunwoning, maar dat neemt niet weg dat de medische situatie van appellant ten tijde van de aanvraag dient te worden bezien. Beide geneeskundig adviseurs hebben appellant niet gesproken, terwijl er op basis van de gedingstukken, waaronder de onder 2 genoemde verklaring van de huisarts, duidelijke aanwijzingen bestaan dat de met de vervolging in verband staande gevoelens van onveiligheid, zich onder meer uitend in angsten, nachtmerries en dromen over verlating en achtervolging, hierbij een belangrijke rol speelden.
5. Gezien het vorenstaande wordt het beroep gegrond verklaard en dient het bestreden besluit wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd. Verweerster zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
6. De Raad is ten slotte niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten van appellant.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit;
Draagt verweerster op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
Bepaalt dat verweerster aan appellant het griffierecht van € 35,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van B.E. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2009.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) B.E. Giesen.
HD