ECLI:NL:CRVB:2009:BK7235

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-1550 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag traplift op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2009 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag voor een traplift door de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad. De appellant, geboren in 1932, had in 1990 een periodieke uitkering op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 toegekend gekregen, waarbij zijn psychische klachten in verband werden gebracht met de vervolging. Echter, voor zijn nieraandoening en knieklachten werd geen causaal verband met de vervolging erkend.

Op 19 november 2008 verzocht de appellant om vergoeding van een traplift, maar dit verzoek werd op 9 januari 2009 afgewezen. De reden voor deze afwijzing was dat de knieklachten van de appellant niet voortvloeiden uit de vervolging. Na bezwaar werd deze afwijzing gehandhaafd in het bestreden besluit van 12 maart 2009. Tijdens de zitting op 12 november 2009 was de appellant niet aanwezig, maar verweerster werd vertegenwoordigd door mr. T.R.A. Dircke.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De appellant voerde aan dat zijn knieklachten het gevolg waren van mishandeling door de Kenpeitai in zijn kindertijd. De verweerster stelde echter dat de knieklachten al in 1991 waren beoordeeld en dat andere factoren, zoals kniebelastend werk en overgewicht, ook een rol speelden. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit voldoende onderbouwd was met adviezen van geneeskundig adviseurs en dat er geen nieuwe gegevens waren ingediend door de appellant die de juistheid van het besluit in twijfel trokken.

Uiteindelijk verklaarde de Raad het beroep van de appellant ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 10 december 2009.

Uitspraak

09/1550 WUV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant] (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 10 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 12 maart 2009, kenmerk BZ 48265, JZ/T70/2009, ten aanzien van hem genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: Wet), verder: bestreden besluit.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2009. Appellant is niet verschenen, zoals tevoren was gemeld. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Aan appellant, geboren in 1932, is met ingang van 1 april 1990 een periodieke uitkering op grond van de Wet toegekend. Aanvaard is dat zijn psychische klachten in verband staan met de vervolging. Voor de nieraandoening en knieklachten van appellant is hierbij geen causaal verband met de vervolging aanvaard.
1.2. Op 19 november 2008 heeft appellant verweerster verzocht een traplift te vergoeden. Bij besluit van 9 januari 2009 heeft verweerster hierop afwijzend beslist op de grond dat de knieklachten van appellant niet voortvloeien uit de vervolging. Na bezwaar is deze afwijzing gehandhaafd bij het bestreden besluit.
2. Naar aanleiding van hetgeen in beroep naar voren is gebracht overweegt de Raad als volgt.
2.1. Appellant heeft in hoofdzaak aangevoerd dat hij als kind door de Kenpeitai aan zijn linkerknie is mishandeld en in de jaren daarna altijd last heeft gehouden van die knie. Hij schrijft zijn huidige knieklachten wel toe aan de vervolging. Van de zijde van verweerster is aangevoerd dat de knieklachten voor het eerst in 1991 zijn beoordeeld, waarbij de mishandeling is meegewogen. Tevens is in aanmerking genomen dat appellant jarenlang kniebelastend werk heeft gedaan en er lang sprake is geweest van overgewicht. Er is sprake van gonartrose beiderzijds, waarbij destijds door appellant is aangegeven dat de klachten in 1988 zijn begonnen.
2.2. De Raad acht het bestreden besluit voldoende onderbouwd met de adviezen van twee geneeskundig adviseurs van verweerster. Al bij de toekenning van de periodieke uitkering in 1990 is door verweerster bepaald dat geen causaal verband bestaat met de vervolging. Door appellant zijn geen gegevens ingediend die aan de juistheid van het bij het bestreden besluit ingenomen standpunt doen twijfelen.
3. Gezien het vorenstaande dient het beroep van appellant ongegrond te worden verklaard.
4. De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van B.E. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2009.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) B.E. Giesen.
HD